Welkom Gast, zonder aanmelding hebt u beperkte mogelijkheden!

Familie Wit

Startpagina  |  Wat is er nieuw  |  Foto's  |  (Levens)verhalen  |  Rapporten  |  Familienamen  |  Kalender


Achternaam:

Voornaam:






Verhaal Opa Klaas Wit aan Dirk
Klaas Wit (1876-1958) Schrijft, op losse blaadjes, dit verhaal voor kleinzoon Dirk (1940-)

Aan Dirk Wit Az. geboren den 20 januari 1940, ter herinnering aan uw overgrootvader Dirk Wit Az. geboren 8 november 1835.

Lieve Kleinzoon, Waar jij ruim een eeuw later geboren bent, als de man waar jij naar vernoemd bent, wil ik trachten je iets mede te delen uit het leven van dien tijd in het algemeen en dat van jouw overgrootvader in het bijzonder.

Hij werd geboren te Groenveld en was dus net als jij St. Maartener van geboorte. Zijn vader heette net als jouw vader Arie Wit Kz. geboren 1807 en zijn moeder heette Neeltje Groenveld, geboren 29 februari 1812, die kon dus éénmaal in de 4 jaar haar geboortedag vieren. Zij waren dus mijn grootouders.

Het leven was in dien tijd eenvoudig, primitief bij thans vergeleken. De wegen waren allemaal modderwegen zonder eenige beharding. In de gehuchten was een loopstraatje van 30 à 40 cm breed. In de dorpen was misschien een straatweg. Verder waren er ook nog wel landpaden, met een loopstraatje die de korste verbinding vormden met school en kerk. Die modderwegen waren 's winters vrijwel onbegaanbaar, vooral als het vroor, trouwens ook als het erg nat was. Voorjaars in maart - april, als het begon op te drogen, werden ze door de boeren geëgd en de diepste kuilen met de schop wat bijgewerkt. Hand en -spandiensten noemde men dat. Met de wegen in de gemeente St. Maarten en ook in de gemeente Schagen is men zoo ongeveer in 1855 begonnen ze te beharden met grind en een onderlaag van puin. Het heeft echter nog heel veel jaren geduurd eer ze allemaal behard waren. Bijvoorbeeld de Tolkerdijk vanaf Tolke naar de Vennik in 1880 en van Tolke naar de Schagen in 1895.

Spoorwegen waren er nog niet in dien tijd. De eerste tusschen Amsterdam en Haarlem in 1839. Die tusschen Amsterdam en Den Helder in 1864.

Couranten waren er niet of nagenoeg niet of ze werden niet gelezen op kleinere plaatsen.

Zoo primitief als het leven buitenshuis was, zoo was het ook binnenshuis. Het huis waar mijn vader geboren is (thans in 1940 kruidenierswinkel van P. Baars op Groenveld) was een burgerhuis met lage muren en een rieten dak en ramen met zeer kleine ruitjes. Het had vòòr 2 woonvertrekken, dan 4 of 5 koestallen en daar achter een oude kapschuur met hooiberging en dorsch.

Het eerste woonvertrek had een vloer van roode tegels, dat was dan de woonkamer. Het had een vooruitstekende schoorsteen zoo wat 2 bij 1 meter. Op de grond een ijzeren plaat van dezelfde afmeting met een vierkant gat erin, en onder die plaat was een gemetselde ruimte van ongeveer dezelfde afmetingen en 25 à 30 cm diep. Als er nu gestookt werd 's winters op die plaat, dan plaatste men eerst eenige turven om dat gat heen op korte afstand van elkaar voor de luchttoevoer en tevens voor de verwarming van de stoven als ze geglommen waren. Dan werden op die turven eerst de boonenstoppels verstookt en als die op waren takkebossen of hout, al naar men had. En de aangeglommen turven die werden gebruikt in de stoven, tot verwarming van de koude benen. `Billen verheug je, Glorie komt`, zei men dan weleens. Verder werd de hete as dan onder de plaat geschoven en dan deed die plaat ook dienst tot verwarming van de voeten.

Je kon dan van voren verbranden en van achteren bevriezen zei mijn vader weleens, want die warme straalde niet erg uit, de schoorsteen slokte alles op.

De verlichting die bestond uit een vetkaars, die moest eenige malen op een avond gesnoten worden, zooals men dat noemde, d.w.z. er moest zoo af en toe een stukje van de kous worden afgeknepen. Dit geschiede met een soort schaar, die noemde men een kaarsensnuiter. Bij een vetkaars verbande de kous n.l. niet mee, zooals bij een waskaars. Later werd de vetkaars vervangen door de schoenlamp, ook wel snotneus genaamd, die werd gestookt met patentolie, een vuile olie, die wel veel roet gaf, maar niet veel licht.

Snotneuzen

Eerst in 1866, toen mijn grootvader en grootmoeder 35 jaar getrouwd waren, kregen zij van hun kinderen een petroleumlamp cadeau in de vorm van een staande lamp.

De bedsteden waren afgesloten door een paar korte open deurtjes, welke opening weer was afgesloten door een gordijntje of doekje dat ertegen geplakt was. Voor de bedstede stond dan een bankje, `een bedbankje` om het inklimmen wat te vergemakkelijken.

Verder bevond zich in de woonkamer, langs de wand, net boven de bedsteden en de kastdeuren, een van boven platte, vooruitstekende rand, waarop uitgestald waren borden van porselein of blauw aardewerk. Dit was dan ook vrijwel de eenige luxe .Dit is dan iets van de woonkamer met zijn interieur.

De tweede kamer die had helemaal geen vloer, enkel vastgestampte aarde of leem, en daar gebeurde het dan wel eens dat er 's winters een bunsing of een rat op bezoek kwam. Zulke kamers hadden soms ook wel iets vòòr, bij de kamers van thans, zoo b.v. met de schoonmaak, dan werd alles even naar buiten gedragen, de meubelen, de bedden er bovenop, en dan ging de wastobbe met water er in, en met de schop werd alles nat geöost, even doorgeschrobdt, de vloer opgedweild en klaar was Kees.

De maaltijden waren in vaders jeugd al even eenvoudig. Paardeboonen behoorden zo af en toe tot het menu. Een vet varken werd er bij de meesten wel geslacht en bij de beter gesitueerden ook wel een stuk van een koe. Als brood werd er erg veel roggebrood gegeten, of met kaas of met boter, niet met beide tegelijk want `zuivel op zuivel die haalt de duivel`, gold in die tijd een spreekwoord. Ter verduidelijking hiervan, dat in dien tijd, omstreeks 1840, 100 pond kaas 8 gulden opbracht en 100 pond zout kostte 7 gulden, van wege de hoge belasting die erop geheven werd.

Het was in die tijd veel de gewoonte dat jongelui die gingen trouwen van de wederzijdschen ouders ieder een paar mud rogge als huwelijjksgift mee kregen. Die gingen dan rechtstreeks naar de bakker, want het was bekend hoeveel broden er uit een mud rogge kwamen en dan maakte men 2 gelijksoortige latjes, van ± 75 of 80 cm lang, 3 a 4 cm breed en een halve cm dik. Met een stuk of 3 pennetjes in het eenen en gaatjes in het anderen, pasten die precies op elkander. Nu behield de klant er één en de bakker de ander en iedere keer als de bakker een brood afleverde werden de latjes op elkander gelegd en maakte de bakker met een mes een gleufje (een kerf) dwars over de beide latjes (over den kerfstok) De bakker ontving dan enkel zijn loon van het bakken en het bezorgen.

Waar het brood gewoonlijk bewaard werd op een plank, die rustte op twee klampen onder een zolderbalk in het woonvertrek, had men dan voor een hele poos - `brood op de plank` en liep het naar het eind, dan had men `heel wat op zijn kerfstok`.

Dit zijn een paar gezegdes die waarschijnlijk dagteekenen uit die tijd.

Mijn grootvader was aanvankelijk werkman, maar door zuinig te doen wisten zij toch iets vooruit te komen en toen `Beb en Clotje` stierven, dat waren mijn vaders grootouders, toen konden ze voor zichzelf beginnen te boeren.

Een grooten boer is mijn grootvader nooit geworden, zoowat een koe of 8 of 10, met wat bouwerij. Grootvader was een niet groote, zeer gezonde man, met tamelijk wat uithoudingsvermogen. Zoo liep hij b.v. eens, voor een zieke buurvrouw, die bij haar huisdokter geen baat meer kon vinden, op een zondagmorgen van Groenveld naar Heilo, naar een dokter die nogal eens raad scheen te weten, waar anderen geen raad meer wisten, en hij was voor melktijd weer thuis, ± 50 km. Hij kreeg dan ook een pluimpje van die dokter: `Man wat ben jij sterk`. Toen hij 70 jaar was, kwam hij eens bij ons te loogeren, van Groenveld naar de Bosweg even voorbij de Stolpe ± 10 km. Hij zal er misschien om 9 uur geweest zijn. Mijn vader en de knecht of werkman waren achter in het land aan het rogscheren Toen hij een uurtje uitgerust was en een stuk brood gegeten had, ging hij naar de dorsch, zocht een `zekel`(sikkel) een lomp, zwaar stuk smeedwerk, thans heet dat een snik, en dan ging hij nog maar een poosje naar Dirk toe, zei hij tegen mijn moeder, dan kon hij nog en schoofje mee scheren voor de middag.

Toen hij 80 jaar was stierf hij en ging hij, op een enkele na, met al zijn kiezen en tanden in het graf.

Dit over mijn grootvader en bijgevolg over jouw betovergrootvader. Mijn grootmoeder van vaders kant weet ik niet zoveel van. Slechts zoo veel, dat het een niet sterke vrouw was, die vaak wat mankeerde, een zwakke rug had, enz. Zij is op 58 jarige leeftijd overleden. De kinderen (3 in getal) aarden wat kracht aanging meer naar moeder dan naar vader. Tot zover dan iets uit het leven van mijn grootouders.

Er waren er natuurlijk in dien tijd die zich meer of véél meer weelde konden veroorloven, dan mijn grootouders. Die b.v. met één of soms met twee paarden voor de sjees konden rijden, of die zich konden tooien met goud of juweel, maar de levenswijs zelf bleef toch zeer eenvoudig.

Mijn vader ging op Valkoog school, dat was dan in den jaren tusschen 1840 en 1850. Het onderwijs was volkomen in overeenstemming met al het voorgaande. Meester Boonacker te Valkoog dan in de eerste plaats onderwijzer, verder was hij doodgraver, klokkenluider, barbier, hij hield een twintig eenden en enkel schapen en een grooten tuin. Om de tuin knap te houden en om de laatste eenden te zoeken, die niet uit zichzelf thuis kwamen, gebruikte hij de jongens die het slechts konden leeren, en daar werd blijkbaar ook geen aanmerking op gemaakt ook. Om de orde te handhaven, gebruikte hij een stok of een stuk lineaal, en als de kennis er niet via de hersens niet in wou, dan probeerde hij het nogal eens via de rug of het zitvlak en dan was hij niet malsch.

Daar vader een van zijn beste leerlingen was, behoefde die geen eenden op te halen of in den tuin te wieden. Dat er overigens op z'n plaatstje niet veel van het onderwijs terecht kwam, laat zich dan ook begrijpen. Leerplicht was er toen nog niet en het toezicht zal ook wel te wenschen overgelaten hebben. Maar een enkele maal kwam de schoolopziener dan toch rond. Dat was dan nogal een soort plechtigheid. Dan moest er een van de jongens op de bank staan en van buiten een vers of gedicht opzeggen. Daar gebruikte hij dan doorgaans vader voor, maar toen hij dan al van school af was, kwam meester op een keer bij grootvader, 4 of 5 maanden na het verlaten van de school, of hij Dirk nog eens een dag mocht leenen, want de schoolopziener was op komst. En zoo gebeurde het dan ook.

Nu zullen er ook wel scholen geweest zijn, waar het onderwijs veel beter was, dat hing natuurlijk veel van de onderwijzer zelf af. Maar de salarissen waren van dien aard, dat meester er zoo veel mogelijk bijbaantjes bij moest zoeken, zoals secretaris van kerk of polder bestuur, en dan moesten in de herfst ook zijn schapen nog bij de ram en als het kon 's winters voor niet, of voor niet te veel in de kost. Dat waren dan allemaal dingen die maakten dat meester niet vrij tegenover de ouders van de kinderen stond en dat het onderwijs ook daardoor nog gedrukt werd. Wat het salaris van zoo'n onderwijzer was in dien tijd weet ik niet precies, maar ik denk zoo ongeveer 500 of f 600 per jaar.

In dien tijd waren de menschen ook erg godsdienstig, niet zozeer uit gewoonte of sleur, maar wel degelijk uit overtuiging. De bijbel was in dien tjd dan ook een veelgelezen boek en mijn vader was er dan ook heel goed in thuis.

Toen hij wat ouder was, zoo tegen de 40, vond hij zooveel beweringen in den bijbel die elkander lijnrecht tegenspraken, en zodanig in strijd met de werkelijkheid waren, dat zijn geloof danig aan het wankelen raakte en er ten slotte maar heel weinig van overbleef. Dat blijkt ook wel uit een 5-tal wenschen die hij maakte ter gelegenheid van verjaardagen van zijn ouders en van een jubileum toen ze 35 jaar getrouwd waren. Hij maakte die verzen tusschen zijn 30ste en 40ste jaar. De eerste drie zijn in een zeer godsdienstige stijl gesteld, de vierde al iets minder en de laatste komt helemaal geen godsdienst meer in voor.

Mijn vader is in 1859 getrouwd met Jantje Eriks, eerst wonende te Burgerbrug, het laatste jaar voor haar trouwen te Petten. Mijn grootvader, van moederszijde dan, was Klaas Eriks en die was getrouwd met Grietje Govers, ook een uit de familie Govers, waar je moeder uit afstamt, zoo dat er nog een verre graad van bloedverwantschap bestaat tusschen je vader en je moeder.

Grootvader Eriks was aanvankelijk grutter, eerst op Dirkshorn, later aan de Burgerbrug. Hij beschikte tevens over nogal wat ondernemingsgeest en daar de landprijzen in dien tijd bijzonder laag waren, gelukte het hem in een betrekkelijk korten tijd zich op te werken tot een welgesteld man. Toen zijn oudste zoon dan trouwde (hij had zeven kinderen), maakte hij die grutter aan de Burgerbrug en kocht hij zelf een boerderij te Petten, genaamd "het Vlak" waar hij zichzelf vestigde. Dan had hij nog een boerderijtje op Dirshorn van een bunder of 7 à 8, en daar zijn mijn ouders begonnen te boeren. Zij hebben er gewoond tot 1868.

Toen kocht mijn grootvader (Eriks dan) een plaats van 32 ha, genaamd "Heyoord" en gelegen aan de Bosweg tusschen Stolpe en 't Zand voor f 1800,- Zegge en schriijve f 1800,- Mager zandland met een bunder 4 à 5 mollen er in, en daar moest Dirk dan maar naar toe. Dat kwam omdat er een jongere broer van moeder trouwen ging, en die achtte hij niet geschikt voor de Bosweg. Hij bleek het echter ook niet te zijn voor Dirkshorn. Het was daar in de Bosweg voor mijn vader trouwens ook geen vetpot. Daar er in dien tijd nog geen kunstmest bestond en er ook geen gelegenheid was om water in te malen, was men helemaal aan den natuur overgeleverd. Zoo gebeurde het in 1869 in de maand juli toen het een tijd aan elkander droog geweest was, dat ze van de 16 koeien 2 edammer kaasjes per dag maakten. Een ander jaar was het hooiland dat het laatst gemaaid werd zoo dood, dat het zoo achter de maaier aan bij elkander geharkt kon worden. Waar het het achterste land betrof, dat nogal een heel stukje van huis lag, ging het erom, wie eerder thuis zou zijn, het hooi of de maaiers die het gemaaid hadden. Toen één van de maaiers dat in de gaten kreeg, gooide hij zijn zeis, haarspit en overtollige kleeren neer en zette het op een loopen, want hij verkoos niet dat de baas eerder thuis was met zijn hooi, dan hij van zijn maaien.

Met gewone en natte jaren dan ging het er wel en na de Frans-Duise oorlog in '70-'71 kwam er een algemeene opleving in de prijzen van vee en zuivel zodat vader er toch wel wat verdiend heeft. In de tachtiger jaren hield die opleving echter weer op en trad weer een crisis in die tot ruim 1900 duurde.

In 1887, toen mijn grootouders beiden overleden waren, werd den plaats verkocht en hoewel mijn vader er toen 20 jaar geboerd had en de hele boerderij f 8500,- kon opbrengen, kocht hij hem toch niet, maar wachtte liever tot hij eens wat beters kon koopen.

Vanaf 1880 had mijn vader reeds een klein bezit op Tolke, n.l. het oude huis bij de brug met 4½ ha land. Van '88 tot '89 woonden wij te St. Maarten op een gehuurde boerderij en het volgende jaar verhuisden wij weer en toen naar Tolke, waar vader in de herfst van '88 een huis met 6½ bunder land gekocht had, vlakbij de spoorlijn. Tevens huurde hij er nog 10½ ha bij en zoo werd het te samen weer een plaats.

Op 1 mei '89 kwamen wij dus op Tolke, op 10 juni d.a.v. stierf mijn moeder, ik was toen 12 jaar, mijn moeder 51. Ik hoop van harte, dat jij en je broertjes je moeder langer moogt behouden. Het volgende jaar trouwde mijn zuster, na een jaar of 4 zijn die op de boerderij gekomen Vader en ik, plus een huishoudster hebben toen nog een half jaar op de Vennik gewoond, toen verbrande het huis en werd niet meer opgebouwd en zijn wij in het oude huis bij de brug op Tolke beland.

Wij molken toen een koe of 7 en gebruikten een stukje bouwland, zodat ik het werk zowat af kon, want vader kwam al wat boven de 60 en wou er nog wel een poosje zijn gemak van nemen. In 1900 heeft hij datzelfde bedrijfje aan mij verhuurd, dan kon ik het zelf doen, zooals ik het het liefst wou, en kon hij enkel toekijken of het goed ging. Ik had n.l. in '97 en '98, de Rijkslandbouwwinterschool te Schagen bezocht en toen kon ik de theorie, die ik daar had opgedaan, zelf zoo'n beetje in practijk brengen.

In 1903 kreeg ik trouwplannen en toen vond mijn vader het beter om voor mij maar een nieuw huis te bouwen, dan voor zichzelf een renteniershuisje te zetten. Hij is dus in het oude huis bij de brug blijven wonen, tot zijn einde, en wij kwamen op de nieuwe boerderij op het Imkeland, vandaar dat wij de plaats "Imkewerf" gedoopt hebben. Wij waren nog geen 2 jaar getrouwd toen vader op 16 maart 1905 overleden is.

Dit is dan een en ander uit het leven van jou overgrootvader Dirk Wit Az. waar jij naar vernoemd bent. Dat je ouders op dat idee kwamen, daar ben ik hen heel dankbaar voor. Niet omdat ik naamziek ben, daar acht ik mij gelukkig boven verheven. Maar in de eerste plaats was hij nog nooit vernoemd, tenminste niet in de rechten lijn, en dat kindje heeft maar enkele maanden geleefd. Ten tweede was ik er blij om, omdat hij eigenlijk de stichter is geweest van het bedrijf waarop wij, jou grootmoeder en ik 33 jaar op geboerd hebben en waar wij in 1936 opgevolgd zjn door jou vader en moeder.

Dat het geworden is wat het thans is hebben wij in den eerste plaats te danken aan het goede en voorzichtige beleid van onze wederzijdsche ouders die allen van eenvoudige afkomst waren. In de tweede plaats aan de tijdsomstandigheden waarin wij geleefd hebben en die wij zoo goed mogelijk benut hebben. Want velen hebben door die zelfde tijdsomstandigheden te ruim geleefd, hebben de stok te ver gezet en zijn erdoor te gronde gegaan. We hebben steeds ons best gedaan om wat over te houden en zoo mogelijk veilig rentegevend te beleggen voor onze kinderen.

Ik hoop, en ik twijfel daar ook niet aan, dat die wil ook bij jouw ouders aanwezig zal zijn. Ik hoop van harte dat zij nog vele jaren op Tolke mogen boeren en dat jullie waardige opvolgers van de familie mogen worden.

Als wij nog even een terugblik werpen op de vorige eeuw, dan kunnen wij constateren dat: hoewel er wel eenige vooruitgang te bespeuren viel, die vooruitgang toch een zeer langzaam verloop had.

De kaas die tot nu toe op de boerderij gemaakt was, aanvankelijk 2x per dag een later éénmaal, werd meer en meer fabrieksmatig gemaakt op de z.g.n. dagfabrieken, waar de melk éénmaal per dag geleverd werd. De avondmelk werd dan thuis eerst afgeroomd en met de morgenmelk naar de fabriek gebracht en tot kaas verwerkt en van de room werd thuis boter gekarnd, welke donderdags in Schagen werd gemarkt. Ook waren er nog veel boeren dien 's zomers zelf de kaas op de boerderij maakten en 's winters de melk naar de fabriek brachten. Wij hebben 5 jaar zelf 's zomers gekaast, daarna hebben wij de melk geleverd aan de dagfabriek in de Schagerwaard tot 1918. Toen zijn wij naar de Coöp: Zuivelfabriek "Westfiesland" te Lutjewinkel gegaan.

Dit over de melk. Hooibouwwerktuigen waren er tot 1900 maar heel weinig. Sommige grootere boeren hadden een hooiharck en een schudder, maar de meesten deden alles nog met de hand. Het maaien geschiede nog steeds met de zeis, door maaiers uit Gelderland, Overijsel of Drenthe. Het kunstmestgebruik was nog zeer miniem. Ierkelders waren er nog niet. Aan melkcontrole werd nog zeer weinig gedaan, hoogstens op hoeveelheid. Vanaf 1900 kwam daar meer en meer verandering in. In 1896 werd in Schagen de R.L.W.S. gesticht en die heeft er zeker meede toe bijgedragen, om verschillende nieuwe theoriën op landbouwgebied ingang te doen vinden. Zoo b.v. het doelmatig gebruik van kunstmest door het aanleggen van proefvelden. Het bewaren van de ier, door middel van ierkelders, het controleren van de melk op vetgehalte van de melk, het aanhouden van stieren van bekende afstamming. Het oprichten van controle en fokverenigingen enz.

Het gebruik van landbouwmachines nam vrij snel toe. Het maaien geschiedde meer en meer machinaal, zwadkeerder en walenmaker kwamen, ook het ophijschen van het hooi in de schuur.

De fiets die begon burgerrechten te krijgen zoo langzaam aan. Ik zelf was in 1900, de eerste op Tolke die een fiets had. Maar dat was dan ook nog zoo iets, als een gebeurtenis op zoo'n gehuchtje. Zoo bacht de nieuwe eeuw ons veel moois, waar wij in de vorige eeuw van verstoken waren, zoo b.v. ook nog de auto, electriciteit, waterleiding, radio en nog vele uitvindingen op allerlei gebied, die de menschen het leven aangenamer en gemakkelijker maakten. Toch was de algemeene tevredenheid en het menschelijk geluk daar niet evenredig aan. Zeer vaak omgekeerd evenredig.

Naast veel moois bracht de nieuwe eeuw ons veel lelijks, n.l. de wereldoorlog van 1914-1918. Gelukkig bleef ons land er buiten, de prijzen van vee en landbouwproducten gingen snel omhoog. Veel lichtingen moesten onder de wapenen komen om de grenzen te bewaken. Het was een bewogen tijd. Velen werden er tijdelijk rijk, velen ook weer spoedig arm. Het ging er meer als met paarden die men volop aan de haver zet. De eene wordt er sterk van en krijgt er meer uithoudingsvermogen van, de andere wordt er gek van en maakt brokken.

Nederland slaakte een zucht van verlichting toe er op 11 november 1918 een einde aan die menschenslachting kwam, en dat de mannen en vaders weer naar hun haardsteden terug mochten. Zeer velen dachten dat dit nu wel de laatste oorlog zou zijn geweest, zoo'n menschenslachting zou zich toch wel niet meer herhalen. Het is helaas anders gelopen. In 1918 is op 11 nov. De eerste wereldoorlog dan geëindigd, en in sept. 1939 was Duiitsland weer tot de tanden toe gewapend en begon het spel opnieuw. We zullen de strjd maar niet op de voet volgen, maar dit maal zou Nederland er niet buiten blijven.

Toen jij nog onschuldig in de wieg lag en tegen iedereen die een praatje met je maakte, vriendelijk toelachtte, voltrok zich het droevige feit, dat de Duitschers als een dief in de nacht ons land binnen vlogen met honderden vliegtuigen en allerlei oorlogsmateriaal. Dat geschiedde in de nacht van 9 op 10 mei en onder het voorwendsel, dat als zij het niet gedaan hadden, dan hadden de Engelsen het gedaan. Enfin, wij waren in oorlog.

Nederland verweerde zich dapper, schreef men in de couranten, maar wij waren niet opgewaschen tegen de overmacht en in 5 dagen was het pleit beslecht. Zeer velen keerden gelukkig terug, maar helaas bleven er ook velen op het slagveld achter. Hoevelen, daar gaf men liefst geen cijfers van, Wij leefden nu onder Duitsche bezetting en men had nog meer op zijn programma, en dan moet je niet teveel over dooden en gewonden schrijven, want dat schrikt de levenden af.

Rotterdam lag voor een groot deel plat, kostbare bruggen over de rivieren had men laten springen, schepen had men laten zinken, groote complexen land had men onder water gezet, het was een groote chaos.

Donderdag 9 mei, op je vaders verjaardag waren wij nog Nederlanders. Donderdag 16 mei marcheerden de Duitschers over de markt te Schagen en was Nederland bezet gebied.. Een overwonnen land. Dat was een angstige en bewogen week, die wij toen doorgemaakt hadden. Treinen vol geëvacueerden uit den provincie Utrecht kwamen hier aan de verschillende stations en werden verdeeld over de verschillende gemeenten in de omgeving. Schagen en St. Maarten hadden allles voor de ontvangst gereed, maar eer ze hier waren was het gelukkig net afgeloopen. De Koningin en de regeering waren gevlucht naar Engeland. Velen waren in angstigen spanning omtrent het lot van hun kinderen, hun echtgenoten en verloofden.

Je vader en je ooms kwamen er gelukkig goed af. Enkel je oom Klaas was soldaat en die kwam er met een schot door zijn arm af, waarvan hij gelukkig geen hinderlijke gevolgen van overgehouden heeft.

Inmiddels zijn we thans weer drie jaar verder, wij schrijven nu maart 1943 en wij hopen, dat het het laatste jaar mag zijn. Wij verlangen erg naar het einde. Ik zal mij er maar niet aan wagen wat er alzoo in deze drie jaar gebeurd en veranderd is. Want dan kon ik nog wel een schrift vol schrijven en toch nog erg onvolledig zijn.

Voor 3 jaar terug hadden wij overvloed van alles. Je kon het zoo niet bedenken of het was te koop voor matige prijs en thans kun je het zoo niet bedenken of het is niet meer te koop. Alles wat er nog is, is surrogaat en op de bon, behalve de kleine kindjes, die zijn nog echt en niet op de bon.

Wat Schagen betreft: Hier zijn alle oopenbaare gebouwen gevorderd, t.w. alle scholen, weeshuis, avondrust, verschillende café's, garages, en misschien een dertig à veertig woonhuizen. Wat ons zelf betreft, wij moesten zelf ook vertrekken, maar net toen wij toebereidselen maakten met inpakken, konden wij gelukkig nog weer bllijven zitten. Er is hier en trowens op andere plaatsen ook, veel weiland in bouwland omgezet, zoo ongeveer 15 tot 25 %. Je vader zal je daar later meer van weten te vertellen.

Deze week hebben ze de klokken uit de verschillende kerktorens gehaald. Verkondigden zij anders om het uur of om het half uur de tijd, en werden ze geluid bij predikbeurten en bij begrafenissen, nu kunnen ze blijkbaar voor nuttiger doeleindengebruikt worden n.l. om er menschen mee dood te schieten.

13 mrt '44 Nog steeds oorlog. Vanmorgen kregen wij weer een soldaat aan de deur. Kwam namens de Ortscommandant. Moet de woning zien, kamers tellen, plattegrond gemaakt, en nu zijn wij weer in afwachting. Zullen wij eruit moeten of zal het overgaan. Het is overgegaan.

Zomer '44 Inkwartiering op Tolke bij A. Wit, weet je het nog? ± 30 soldaten. Herman Göring divisie. Jongens van 16 tot 18 jaar eerst op de dorsch en later in de kamers en jului in de koestal, 5 à 6 weken lang.

12 sept '44 Een trein, bestaande uit 12 wagons, en geladen met munitie en benzine in brand geschoten en in de lucht gevlogen, net onder de middag.
Verwoeste huisjes Hoep Schagen 12 september 1942 Dat gaf een hele opschudding in Schagen. Heel veel glasruiten kapot en duizende dakpannen naar beneden. Vijf woonhuizen verbrand en een stuk of tien onbewoonbaar, overigens geen dooden. Omoe en ik besloten maar op de fiets naar Tolke te gaan, via de Dorpen en de Nieuwe weg en wij waren net op de Dorpen, toen vloog er een heele wagon en 5 vaten benzine gelijk in de lucht, dat gaf een vreeselijke klap en waren wij 5 minuten later met onzen fietsen door de steeg gegaan, dan had ik je dit waarschijnlijk niet meer kunnen schrijven, want toen wij een paar uur later weer thuis kwamen, lag den steeg vol met pannen.

Zie artikel in Niestad archief Zijper Museum

Eenige dagen later spoorwegstaking over geheel Nederland.

Oktober '44 Zaterdagmiddag om 1 uur: Bevel van de Wehrmacht: Er moeten voor maandagavond 5 bruggen worden afgebroken tot aan het water toe, en de kluften moesten schuin worden bijgewerkt, onder bedreiging van de zwaarste straffen voor mij en mijn gezin of familie. Ik had n.l. het genoegen om voorzitter van den Polder Schagen te zijn en werd dus verantwoordelijk gesteld voor de richtige nakoming ervan. Dat werd geen vrije zaterdagmiddag en geen vrije zondag. Enfin, ze kwamen eruit en ik werd niet gestraft. Maar de aanwoonende menschen hebben er veel ongerief en narigheid van gehad, want het werd zomer '48 eer de laatsten er weer inlagen.

Winter '44 - '45 Groote hongersnood in Noord- en Zuidholland en Utrecht. Duizende menschen uit de groote steden, met alle mogelijke en onmogelijke vervoersmiddelen om eten naar de boeren. Het menu in de stad bestond uit suikerbieten en bloembollen. Duizenden stierven van honger. Verschillende boeken zullen er uitvoeriger over schrijven, als ik hier doen kan.

19 febr '45 Bericht aan de secretarie: We moeten ons huis uit. Ons huis werd Ortscommendantuur. Vloerbedekking en gordijnen liggen laten. Wij konden ernaast onderdak krijgen.

17 april '45 Het einde van den oorlog begint te naderen, en hoe dichter wij aan het einde komen, hoe brutaler en gemener de moffen worden. Het gaat er thans om: "Wij niks, jelui ook niks". Dit is dan ook wel het motief geweest dat zij van de mooie Wieringermeerpolder, de trotsch van Nederland, en een bezienswaardigheid voor buitenlanders, de dijken lieten springen en 18000 bunders vruchtbaar land met prachtige bedrijfsgebouwen aan de golven prijsgaven. Daar zat geen enkel militair doel achter.

5 mei 1945

"Einde van de oorlog". Eindelijk "De Vrede" 's nachts geen vliegtuigen meer die bommen lieten vallen of zelf naar beneden kwamen. Dat was een ware opluchting. In alle kerken van ons hele land werden dankdiensten gehouden, dat God ons eindelijk de Vrede geschonken had. Ik ben er zelf trouwens niet geweest, niet uit onverschilligheid, o nee, maar ik ken het heus niet helpen, ik ben altijd in de oppositie. Als er n.l. een "Hoogeren Macht" was, die ons de vrede kon geven, dan kwam hij daar volgens mij toch wel wat erg laat mee. Dan had hij volgens mij beter de oorlog kunnen voorkomen, dan was de wereld onnoemlijk veel leed en bloedvergieten gespaard gebleven. Maar ja, daar ben ik te weinig ontwikkeld voor om daar een oordeel over te kunnen vellen.

20 mei '45

Gelukkig wij wonen weer in ons huis. De Ortscommandant is vertrokken en nu voor goed. Met behulp van Tolke en Blokhuizen is de zaak weer grondig schoon gemaakt en met rappe handen is alles weer op zijn plaats gezet en zitten wij weer in ons eigen hôme, en laten wij het eerlijk bekennen: Wij zijn over de afloop niet ontevreden. Kinderen, kleinkinderen en verdere familileden zijn allemaal gespaard gebleven, de huizen zijn overeind gebleven, het had erger gekend. Overigens was het niet altijd even prettig. Wij hebben 3x Helderse evacue's gehad, We hebben een soldaat een maand of 4 ingekwartierd gehad. We hebben 7 wehrmachtsmeisjes gehad. We hebben een keer of drie veldwebel met z'n dame te slapen moeten nemen, en ten slotte moesten wij er toch nog een poosje uit, maar over het algemeen hebben ze het ons niet zoo heel moeilijk gemaakten er is geen bloed bij gevloeid, dus laten wij niet mopperen.

Wij schrijven thans januari '49 dus ruim 3½ jaar na het einde van de oorlog en het is nog steeds erg rommelig in de wereld. Vooral in Indie is het zeer onrustig en veel jongens van 19 à 20 jaar moeten daarheen om de orde en rust te bewaren. Dat brengt ook weer z'n zorgen mee en bezorgd vele ouders weer slapelooze nachten, en wanneer zal het daar eens aflopen?

Nu Dirk tot zoover. Wij zullen er het beste maar van hopen.

Ik wil je nu nog even een kort overzicht geven hoe of uit het Imkeland, dat vroeger aan verschillende eigenaren toebehoorde, Imkewerf onstaan is.

Het was in 1880 toen mijn vader op een publieke verkooping te Valkoog in het cafe aan de dijk (J. v. Schoorl) strijkgeld haalde van een oud huis bij de brug met 4½ bunder land en het werd niet afgemijnd en dus werd hij eigenaar. Hij bleef er aan hangen, zooals men dat noemde. Die perceelen land waren het voorste Schagerslootstuk, de 2 kalverweidjes, waarvan het kleinste, waar het zwarte boetje op staat, toen nog vuil, mager bouwland was en het huisje. Dat was het begin.

In 1885, hij woonde toen nog in de Bosweg bij de Stolpen, toen huurde hij er 10½ bunder bij t.w. ( de 13 geerzen, de 14 geerzen, petjepoel, akkertje en het voorste stukje) Er was toen minder liefhebberij voor land als thans in 1949. Het behoorde aan een freule in den Haag en de huurprijs bedroeg 625 gulden per jaar.

In 1889 vestigde vader zich op Tolke op de boerderij tegen de spoorlijn. (het Tolkerbos) In 1891 of '92 kwamen de perceelen waar thans het huis op staat, het perceel achter de steenen dam en het 2e Schagerslootstukje in publieke veiling en heeft hij de gekocht, en toen had hij een mooi afgerond geheel van 20 geerzen en het gehuurde land lag er ook mooi aan vast. Tevens was hij eigenaar van de dijkweid, afkomstig van zijn vader, die schijnt al vanaf ± 1800 aan de fam: Wit toe te behooren en van een perceel aan het Stroterdijkje groot 6½ gars, ook van de fam. Wit afkomstig.

In 1895 zijn wij, mijn vader en ik en een huishoudster, in het oude huis bij de brug komen wonen. Mijn zwager die inmiddels getrouwd was met mijn eenigste zuster, woonde thans op het Tolkerbos en gebruikte het grootste deel van het land. Wij molken toen een koe of 7, zoodat vader er zijn gemak wat meer kon houden.

In 1903 kreeg ik trouwplannen en toen heeft vader het huis laten bouwen waar jelui thans in (1948) wonen. In 1905 is mijn vader, de 16e maart overleden en toen konden wij uit de nalatenschap ieder een huis met ± elf ha. land het onze noemen plus het beslag en de inventaris.

In 1907 kwam de "Lager weid", die toebehoorde aan het weeschhuis van Schagen uit de huur. Dat land werd in dien tijd om den 4 jaar publiek aan de meestbiedende verhuurd en de oude huurder stelde er geen prijs meer op. Toen heb ik geprobeerd of ik dat land ook kon ruilen, met het land dat ik aan het Stroeterdijkje had en dat lukte. Ik kreeg het mooi aan elkander en kreeg een gars meer en moest 400,- gulden toebetalen + de onkosten.

In 1910 kocht mijn zwager een boerderij nabij de Schagerbrug in de Zijpe en verkocht zijne op Tolke en toen werd ik huurder van die 10½ bunder in het Imkeland, die mijn zwager tot nogtoe gebruikt had. Toen moesten er meer koeien wezen en toen kreeg ik tevens gebrek aan ruimte en heb ik het 2e huis laten bouwen, en in 1913 de varkensboet en de mestplaat. De eerste oorlog kwam toen in het zicht en daar schijnt steeds een tijd van opleving aan vooraf te gaan. Tenminste de prijzen van zuivel- land en tuinbouw producten gingen allemaal zoo'n beetje omhoog en we waren in de negentiger jaren niet verwend, dus we waren er nog vrij zuinig op ook en we deden geen gekke dingen.

In aug 1914 brak de eerste wereldoorlog uit, die duurde tot nov. 1918 en toen viel er wel wat te verdienen voor iemand die een knap bedrijf had en ook nog wel eenige jaren daarna.

In 1915 kwam de driehoek en het perceel ernaast te koop en dat kocht ik voor 2000,- gulden per ha. En in 1917 kocht ik in publieke verkoop de stadweid, het grootste perceel, tegen de prijs van 2800,- per ha. En het volgend jaar het perceel dat er tegen aan ligt, ruim 1 bunder tegen dezelfde prijs.

In 1920 kreeg ik bericht van mijn rentmeester dat de eigenaar van de 10½ bunder die ik nog steeds in huur had, het land wat hij op Tolke had, wilde verkoopen. (Het was inmiddels vererft van een "Zij"op een "Hij") Omdat ik er al zoolang gebruiker van was geweest, werd ik in de gelegenheid gesteld er een bod op te doen. Zij wenschten niet te handelen. Ik heb er toen een bod op gedaan, en wel 25000,- gulden voor de 10½ bunder. Ik was n.l. een beetje bang dat de strijkgeldhaalders het mij lastig zouden maken.

Ik heb dat bericht opgestuurd naar de Notaris die met de verkoop belast was en - ik hoorde er niets meer van - één week - twee weken - drie weken, nog nooit geen bericht. Toen heb ik een brief gestuurd aan die Notaris dat ik er vanaf zag, dat ik mijn bod niet meer gestand deed.

Per ommegaande kreeg ik bericht, dat de eigenaar mijn bod geaccepteerd had, maar dat de brief nog op de schrijftafel van Mh de notaris lag. Hij had hem n.l. vergeten te verzenden, en gaf mij alsnog ernstig in overweging te nemen om mijn bod alsnog gestand te doen, want anders bracht ik hem erg in ongelegenheid bij zijn principaal.

Ik heb hem beleefd terug geschreven dat hij dat maar met zijn principaal moest uitmaken,maar dat ik mij van mijn bod ontslagen achtte. Een maand later kwam het in publieke verkoop en toen was het inmiddels wat ruchtbaar geworden, dat ik in de gelegenheid geweest was om het uit de hand te koopen, maar dat ik mij terug getrokken had. Dat maakte de strijkgeldhaalders, die het een kooper soms erg lastig konden maken, een beetje voorzichtig en toen kocht ik het in openbare verkooping voor f 22000,- maar toen moest ik wat hooger onkosten betalen, doch uiteindelijk had ik er toch ruim 2 duizend gulden mee gewonnen. En zo is dan "Imkewerf" gegroeid uit het Imkeland en de Westerkaag, de Lage Weid en de Dijkweid tot vrijwel een aaneengesloten geheel.

Ik eindig dan met de wensch dat het zoo mag blijven, althans zoolang je vader en moeder boeren en wat jelui er later mee zullen doen als die er niet meer zijn -och dat zien jelui dan wel weer- die dan weer leeft, die dan weer zorgt.

Dirk, mijn schrift is nog niet vol, daarom zal ik proberen er nog een verlengstukje aan te maken. Na lezing van het voorgaande zou je misschien de indruk kunnen krijgen: Het is opa en omoe tijdens hun boeren altijd nogal erg meegeloopen want van tegenslagen wordt heelemaal niets vermeld. Toch hebben we ze wel meegemaakt. Maar moeilijkheden in het leven zijn nu eenmaal om te overwinnen en dat is tot nog toe vrijwel gelukt. Echter: zo af en toe hebben wij wel dingen meegemaakt, die minder plezierig waren:

Zoo b.v. meerdere malen Mond en Klauwzeer bij de koeien met de schadelijke gevolgen daaraan verbonden, en het beroerde was, je stond er machteloos tegenover.Eveneens het besmettelijk verwerpen kon soms heel schadelijk zijn.

En dan koeien met t.b.c. waaronder dan vaak open lijders voorkwamen die je aanvankelijk nog wel eens te lang hield, in de eerste plaats om dat je zoo op het oog af niet kon constateren of hij open was of niet, en in de tweede plaats hielden ze soms nog al tamelijk lang vol met geven en een hooge waarde hadden ze toch niet meer, en inmiddels hadden ze dan alle gelegenheid om de rest aan te steken.

Dan heb ik ook nog een keer miltvuur gehad. Een beste koe werd s,ochtends ziek en ging s,avonds dood, in het land (Het was n.l. in Juni 1909 ) Op aanraden van een buurman die 20 jaar ouder was dan ik, besloten wij om zijn nek af te snijden dan kon hij uitbloeden en zou de bout wat meer waarde hebben. Met behulp van de buren laden wij hem op de wagen en brachten hem naar Schagen. Toen ik weer thuis kwam was het feest in het land. Alle koeien rondom die bloedplas en bulke en brulle, niet te kort. Het paard toonde ook zijn belangstelling. Dat gebeurde allemaal op een woensdag, Donderdags gebeurde er niets, maar Vrijdags begon het spul.

Ik ging Vrijdags 's morgens vroeg naar Alkmaar met een bakwagen kaas, maar voor ik weg ging kwam ik tot de ontdekking dat er weer een koe niet erg lekker was dus moest er maar een berichtje naar de veearts toe. Die kwam in de namiddag, die gaf wat engels zout en we moesten hem maar goed in de gaten houden want het was een beetje verdacht dat er woensdags ook al een dood gaan was.

Inmiddels zat ik nog in Alkmaar en toen ik inspannen zou stond mijn paard met een dikke keel in de stal en had de heele dag geen bek op zijn gras gezet. Enfin, in Alkmaar een veearts opgesnord en die kon ook niet direct constateren wat het was maar hij moest maar naar zijn ziekenstal gebracht worden(die stond aan de Bergerweg) dan kon hij hem geregeld observeren. En ik kon met de trein naar huis.

Toen ik thuis kwam was inmiddels de kat dood en de hond heel erg ziek en toen was er niet één, maar toen waren er 5 koeien tamelijk ziek. De volgende ochtend ging ik met de eerste trein weer naar Alkmaar om te kijken hoe het met mijn paard was. Maar ik ging zòò vroeg'dat ik eerst even bij de noodslager aan kon loopen om die te waarschuwen dat het vleesch niet geschikt was voor de consumptie. Nu, dat zijn kat ondervonden, want die lag dood bij de deur. Tevens waarschuwde ik de districtveearts dat het niet in orde was bij mij thuis.

De districtveearts, (de Heer Muys) was n.l. niet de veearts die Vrijdags bij mij thuis geweest was. Die heette Wester. Muys was trouwens al een beetje op de hoogte, want hij had Vrijdagsavonds een telegram gehad van zijn collega uit Alkmaar: Heeft die boer van Tolke, een zekere Wit, misschien miltvuur onder zijn vee? Daar was hem toen nog niets van bekend, maar hij zou het onderzoeken. Vervolgens ik met de trein naar Alkmaar. Nu het paard was 's nachts al dood gegaan en was al vervoerd naar de vuilnisbelt en daar waren ze bezig hem te verbranden. De noodslager van de doode koe, die had de bout vrijdags al in zijn geheel verkocht aan een slager uit den Helder. Die moest n.l. dienst doen voor de Heldersche kermis. Er moest worst van gemaakt worden. Maar omdat het nog ruim een week voor de Heldersche kermis was, hing hij nog in 4 bouten in de ijskast.

De Schager slager die ging als de bliksem naar zijn Heldersche collega: maak zoo gauw mogelijk dat je koe weg komt, want vanmiddag krijg je misschien politie en gezondheidsdienst aan je deur om de bout in beslag te nemen en dan veegt de heele buurt er zijn neus aan af. En zoo gebeurde het dan ook, de bouten werden op een kar geladen, vervolgens in een vlot, een stuk de zee in, wat zwaarte er aan en hij was foetsie toen ze kwamen om de zaak in beslag te nemen.

Ik kreeg zaterdagmiddag het hoofd van de veeartsenijkundige dienst uit Haarlem en de districtveearts uit Schagen. De koeien weden allemaal ingespoten. Ik moest 3x daags temperatuur opnemen en ze moesten 3x daags 3 theelepeltjes creolin in hebben, verdund in een flesch met lijndrank.

Toen Omoe en ik zondagsavonds om een uur of 11 nog eens het land ingingen ( van slapen kwam niet veel die dagen ) toen lagen er 5 stuks lang uit en met de kop aan de grond, met 41 en met 41,5 graden koorts en je kon ze op een afstand horen kreunen. Enfin, ze zijn er allemaal door gekomen en ik heb later nog wel eens meer een doodde koe gehad, maar ik heb er nooit meer een zijn nek afgesneden. Het was een goede les geweest. Gelukkig dat er geen menschenlevens bij te betreuren vielen.

Wat de schapen betreft, daar hadden wij nogal eens last van leverbotziekte (tenminste de eerste 25 jaar van ons boeren ) want toen stond je er machteloos tegenover en was je genoodzaakt om ze voor een zacht prijsje op te ruimen voor de dood.Er waren toen n.l. nog geen pillen of kapsules waar je dan de botjes mee dood konden maken.

Ik heb één keer eens wat oude schapen van Texel gekocht, toen ik wat ruim gras kreeg en een poos later had het heele koppel rotkreupel. Ik had er wel meer van gehoord, maar zelf nooit kennis mee gemaakt, maar ik kwam tot de ontdekking, dat je er gemakkelijker áán als af komt.

Met de varkens hadden we eerste jaren van ons boeren nog al eens last van vlekziekten. Later toen je de vlekziekte onder de knie had, door ze voorbehoedend te enten met een serum, toen kregen wij weer borstziekten en pest. Gelukkig is de wetenschap thans zoover gevorderd, dat men zich tegen verschillende ziektes kan wapenen,als men er tenminste vroeg genoeg bij is, dan kan men door enting veel bereiken.

Vooral voor de tongblaar is dat van groot belang want dat kan je soms ontzettend veel schade berokkenen + de narigheid die je had met zeere spenen en zeere klauwen. Ik denk b.v. ook aan kunstmatige bevruchting van het rundvee.Het lijkt me toe, dat dit de productie van de veestapel zeer ten goede kan komen. Ik denk b.v. ook aan insectenbestrijding. Wat is het een genot als je,je van die lastige plaaggeesten kan ontdoen. Zoo zijn er ook nog een heleboel dingen meer waar over valt te denken- ook minder mooie- atoombommen - Indonesie.enz,enz. Jullie zijn nog jong, laten we hopen dat jelui er niet heen behoeven.

Dirk, omoe maakte mij er op attent, je had van die pestvarkens wel een beetje meer kunnen vertellen! Welnu,hier dan. Ik liet in 1913 die boet maken en in 1914 verliep alles normaal. In 1915 had ik weer de boet vol + een koppel op het land. Op een donderdag kocht ik er nog een stuk of 6 schrammen bij op de markt en die krengen waren besmet met de pest. En die staken de hele zaak an. Een heel gedeelte ging er de grond in en de rest, 24 stuks heb ik op een zaterdag in Hoorn voor een heel zacht prijsje aan de man gebracht en de nieuwe boet heeft weer voor enige jaren leeg gestaan. Dat kwam mee door de oorlog 1914-1918. Het meel werd zoo slecht en er werd zoo mee geknoeid, dat het varkens mesten zeer riskant werd.

Het was aanvankelijk mijn bedoeling, je iets mee te deelen uit het leven van de man waarnaar je vernoemd ben: maar je heb nu zoo langzamerhand ook, in 't kort, de levensgeschiedenis van je grootouders op een briefje, behoudens dan het slot, maar daar heb ik net wat ruimte voor over gelaten. Dan kan je dat mettertijd zelf aan maken. Onze beste wenschen, Omoe en Opa.

 

Deze website gebruikt - The Next Generation of Genealogy Sitebuilding© - Ben Wit 2007-2020©