Welkom Gast, zonder aanmelding hebt u beperkte mogelijkheden!

Familie Wit

Startpagina  |  Wat is er nieuw  |  Foto's  |  (Levens)verhalen  |  Rapporten  |  Familienamen  |  Kalender


Achternaam:

Voornaam:






Wit "Herinneringen" door Maria Lucieer Wit
M. Lucieer -Frankenhout Wit schreef een verhaal over haar moeder en grootouders.

In 1979 verschenen onder de titel "No ja mekind, zo wazze ze nou, die West Friezen". Uitgegeven t.g.v. het 25-jarig bestaan van de Stichting Westfriese Families.
Wat is eigenlijk het verleden?

Het is een herinnering aan bepaalde gebeurtenissen van eigen interpretatie in een bepaald tijdvak in een bepaalde periode van het eigen leven. Is die interpretatie juist? Er is natuurlijk een massa vergeten. Het is de herinnering, die als een gouden draad door het verleden loopt en waarvan hier en daar, met grotere of kleine afstanden, een steekje is opgenomen. Al die steekjes tezamen vormen dan een verhaal.

Jeugd portret Maria Lucieer-Wit
Mijn verhaal is de optelsom van vertellen, luisteren en eigen waarneming over een tijdvak van ruim honderd jaar. Mijn moeder werd geboren in 1862 en haar herinneringen beginnen drie of vier jaar later. Ik werd geboren in 1901 en mijn eigen waarnemingen dateren eveneens van drie of vier jaar later. Haar en mijn herinneringen vallen dus gedeeltelijk over elkaar.

Door haar vele verhalen, in de schemeruren aan mij verteld, heeft zij het leven, zoals dat gedurende de tweede helft van de 19e eeuw in de 'Kop van Noord-Holland' werd geleefd, voor mij opengelegd. Een leven dat een eideloze herhaling was van een vlak alledaags patroon en waarin geen andere interesse bestond dan voor het eigen bedrijf, het eigen gezin en het dorps-gebeuren. Ze wisten wel dat er een oorlog gaande was tussen Frankrijk en Duitsland, maar het was zover weg en de berichtgeving was uiterst schaars. En bovendien lazen ze die nauwelijks. Zij volstonden met te zeggen, Ze doene maar, of, met een schouderophalen, 't is puur ver van moin bed.

Jeugd portret Maria Lucieer-Wit

Sociale onvrede was een woord dat niemand zou hebben begrepen, gewend als zij waren aan een generaties-lang aangekweekte gehoorzaamheid, dienstbaarheid en gelatenheid. Speciaal deze laatste eigenschap hadden ze allen vele malen in hun leven nodig, totaal afhankelijk als ze waren van het wisselende klimaat, dat oogsten deed slagen of mislukken en waar ze machteloos tegenover stonden. Niet zelden lag een boer in zijn bedstee te luisteren naar regen en wind. De wind legde het koren plat en de regen maakte de halmen zwaar, zodat ze zich niet meer konden oprichten en dan wist hij dat deze oogst verloren was. De volgende morgen, als de lucht schoongeveegd leek, stond hij zwijgend, en naar het uiterlijk ongeschokt naar de ravage te kijken en berekende dat er voor de komende winter niet genoeg voedsel zou zijn voor mens en dier. Deze onzekerheid deed ze zuinig zijn. Men wist immers nooit waar men op rekenen kon en door de jaren heen werd ook deze zuinigheid een eigenschap, die zich handhaafde, ook als het niet noodzakelijk was.

Groenveld
Groenveld

Zij vertelde over haar jeugd, hoe zij leefde met haar drie broers en twee zusters op de boerderij van haar vader Klaas Azn. Wit en haar moeder Maria Makkes. Hoe zij naar de school gingen van Meester Albada met de 12 uur stikken in een zakje. Over hun vreugden en verdrietelijkheden, over de hoogtijdagen van de oogst en de kermis, over hun vrijerijen en ingebouwde angst voor hun vader, waarvan ze een schaduw behielden tot hun dood. Over hun nauwelijks merkbare, maar diepe genegenheid voor elkaar, over de devote liefde voor hun Moeder en de beminde grootvader.

Helaas heb ik mijn Grootmoeder niet gekend. Zij stierf in 1901 op zeventig-jarige leeftijd, in hetzelfde jaar waarin ik, zes maanden later werd geboren. Maar ik was zestien jaar toen mijn Grootvader stierf. Hem heb ik dus zeer goed gekend.

Via deze verhalen heb ik het leven van mijn ooms en tantes vanaf hun prille jeugd kunnen volgen tot ze allen getrouwd waren en reeds kinderen hadden. Vanaf die tijd begint mijn eigen waarneming, waar doorheen nog altijd mijn moeders herinneringen gemengd werden want in haar latere levensjaren begon haar wereld klein te worden door een toenemende blindheid, waardoor ze zich meer en meer in het verleden verdiepte. De levensgang van mijn ooms en tantes heb ik verder kunnen volgen tot hun aller dood en ook de meesten van hun kinderen zijn reeds overleden.
Met mijn één en zeventig jaar, ben ik veruit de jongste van de familie, en waarschijnlijk zal mijn laatste twee neven, die beide ver over de tachtig zijn, overleven. Met mij sterft het geslacht van Klaas Wit uit want hij heeft geen mannelijke nakomelingen en mijn zoons dragen uiteraard de naam van hun vader. Ik wil dan deze terugblik beginnen bij mijn Grootvader Klaas Azn. Wit, die werd geboren in 1833.

Deze Klaas Wit was op zijn zachts gezegd, een onaangenaam mens en werd door niemand werkelijk bemind. In zijn jeugd was hij eens zeer zwaar ziek geweest en had het boi de dood of ophaald. Waarschijnlijk is hij daarna een poos zwak gebleven en werd daardoor, veel een veel meer dan goed voor hem was, naar de ogen gekeken en door zijn moeder verwend en vertroeteld met een overdreven als overbodige bezorgdheid. Typerend voor zijn karakter, maakte hij van die zwakke (?) gezondheid een wapen, warmee hij zijn leven lang, niets en niemand ontziend, dreigde, om datgene te verkrijgen, waarop hij zijn zinnen had gezet en O ... wee, als dat niet snel genoeg gebeurde. Dat wapen was:

"IK GAAN TOCH GAUW DOOD".

Voor zover hij daartoe in staat was, werd hij verliefd op een meisje uit Schagen dat Maria Makkes heette. In hun trouwakte staat dat Maria dienstmeid was en mogelijk was dit de reden waarom zijn ouders niet enthousiast waren over zijn keuze, maar Klaas zei op zijn gebruikelijke norse toon, Ik wil dat zwartje nag een paar jaar hew, want ik gaan toch gauw dood ........ De geschrokken ouders stribbelden niet langer tegen en het huwelijk werd snel voltrokken.

Klaas Wit Maria Makkes
Klaas Wit en Maria Makkes

Pas toen hij vier en tachtig was, kwam zijn sombere voorspelling uit. Hij was toen al bedlegerig en op een ochtend zei hij tegen zijn dochter, je most me maar twei oikes geve, want ik gaan toch gauw dood en toen ze hem die afgedwongen luxe kwam brengen, was hij inderdaad dood.
In zijn, inmiddels volwassen geworden en met schoonkinderen uitgebreide familie, ging hier en daar een gefluisterde stem op dat dit wel efkes eerder had magge gebeuren.

Klaas ging in het jaar van zijn huwelijk in de boerderij van zijn vader wonen. Zijn ouders, Arien Klzn Wit en Neeltje Groenveld bleven, bij hem en Maria inwonen. De bezwaren die de oude Arien had gehad tegen het huwelijk van zijn zoon met Mietje, zoals zij werd genoemd, waren verdwenen en hadden plaats gemaakt voor een diepe genegenheid, die geheel wederkerig was.

Klaas en Mietje kregen zes kinderen. Drie zoons en drie dochters. Dat waren Arie, Neeltje, die later mijn Moeder zou worden), Klaas, Antje, Maartje en Dirk. De zoons waren hun vader welkom want dat zouden knechten op de boerderij worden, maar met die moide had hij niks op want die moest hij nog een grote uitzet geven ook als ze tot een trouwdag kwamen.
Hij had zijn kinderen een diep en absoluut onverdiend respect weten in te prenten en ze wijs gemaakt dat hij alleen rechten had en zij alleen plichten, dat gehoorzaamheid hen geraden was, waarbij ze dan ook nog moesten bedenken dat hij toch gauw dood zou gaan en dat ze dus extra hun best moesten doen om hem geen last te bezorgen ....... En dit alles gold ook voor zijn vrouw.

Maartje Wit Dirk Wit
Dirk Wit en Maartje Wit



Acht kraambedden en het huwelijk met deze man, hadden van Mietje een vroeg oude en vermoeide stille vrouw gemaakt. Twee van haar kleintjes had zij weer af moeten staan aan de kroep (diphterie) maar de andere zes had zij mogen behouden. De kinderen aanbaden haar, terwijl ze voor hun vader angst, gemengd met lichte haat voelden, die echter nooit aan de oppervlakte kwam en alleen werd uitgedrukt in de klank van het woord VADER. Tot in hun volwassenheid was er altijd nog iets van een vage vrees hoorbaar als ze het over hun VADER hadden.

Het was de oude Arien, die de kinderen Wit het volstrekte gemis aan Vaderlijke liefde vergoedde en hij schonk hen die uit de volheid van zijn zachte vriendelijke aard. Hij zat daar altijd rustig in zijn hoekje met zijn onafscheidelijke pijp en met een niet aflatende aandacht voor alles wat er om hem heen gebeurde. Maar nooit zou hij zich bemoeien met het bedrijf, geen afkeuring of goede raad kwam ooit over zijn lippen. Hij kende zijn zoon en bovendien ..... hij was een thuishaalder en daarmee direct onder het gezag van zijn zoon gebracht. Hij wendde zich geheel tot de kinderen en als zij getroost moesten worden, dan was daar altijd die grofvader met zijn kom maar hier mekind ..... en zijn uitgestrekte armen, waarin zij zich veilig en geborgen voelden.
Dan zong hij liedjes voor hen, die zijn moeder ook voor hem had gezongen en als het kind op zijn knie zat, vroeg hij, Zelle we efkes van Roseland Rosellevie doen? En dan begon de inleiding voor het altijd voor variaties en uitbreiding vatbare lied van Roseland Rosellevie.

Op Sunt Maarten weunde een toidje leden een kloin jonkje, dat altoid speulde met beessies
en hai wou toch ook zo verlegen graag een beessie weze. Maar hoe moet dat nou??????
Nou weunde er in de Skagerwaard een merakel knappe toverkol,
die puur best toveren kon en die Roseland Rosellevie heette
En die zoide, nou, dat zelle we dan maar efkes doen en inienen had het jonkje
een goite sik en deerna nag een peerdesteert en deerna nag een skepeoor
en toen zong het jonkje bloid

en nou hew ik een skepeoor
en een perde steert
en een goitesik
O, Roseland Rosellevie
Wat voor beest ben ik?

En den kreeg hai nag een varkenssnuit en zong hai,
en nou hew ik een varkenssnuit
en een skepeoor
en een perde steert
en een goitesik
O, Roseland Rosellevie
Wat voor beest ben ik?

En den kreeg hai nag een hanekam en hij zong,
en nou hew ik een hanekam
en een varkenssnuit
en een skepeoor
en een perde steert
en een goitesik
O, Roseland Rosellevie
Wat voor beest ben ik?

Dit oude, oude liedje wist Grofader uit te breiden en te verlengen al naar de omstandigheden dit nodig maakten. Had het kind een diep verdriet dan kreeg het jonkje een slordige twintig koppen, verschillende oren en snuiten of bekken, allerlei soorten poten en een niet te noemen aantal staarten want als grofader met de boerderij beesten klaar was, begon hij aan de wilde dieren, vogels, insecten en wat er nog meer te bedenken was. Maar meestal was het verdriet wel geluwd bij het vierde of vijfde couplet en ging het kind weer spelen. En grofader nam zijn pijp weer op en keek naar buiten, tevreden dat het kind weer vrolijk was.

Zo zat hij daar in zijn hoekje en keek naar de wisseling van de jaargetijden. Naar het frisse groen in de lente, naar de gele gloed van het rijpende koren in de zomer, naar de nevelige goudbruine herfst en naar de stille besneeuwde velden in de winter, altijd bereid om met zijn kleinkinderen Roseland Rosellevie te doen, wanneer er getroost moest worden.

Het dorpje Groenveld bestond alleen uit een aantal boerderijen, enige "werkmans-huisjes" en een molen. Het behoorde tot de Gemeente Sint Maarten, een groter dorp, ongeveer 8 km verder. Hiertussen lag het dorp Valkoog, waar een klein kerkje stond, waaromheen een kerkhofje en daar werden alle Witten begraven. Er stond ook een school, maar voor een huwelijkse voltrekking moesten ze naar Sint maarten want daar stond het Stadhuis. De school op Valkoog was, letterlijk en figuurlijk, een éénmans-school, waar Meester van Albada als hoofd en als enige leerkracht de scepter zwaaide. Behalve Dirk, die wat jonger was gingen de andere vijf kinderen gelijkertijd naar deze school, want Meester van Albada herbergde in twee lokalen alle zes klassen, waarvoor hij als een ware duivels-kunstenaar zes verschillende lesroosters ontworpen had, die precies in elkaar pasten. In de winter gebeurde het menigmaal dat de kinderen uit de omliggende dorpen thuis moesten blijven. Als het stevig vroor of als er een dik pak sneeuw lag. In aanmerking genomen dat dit in de vroegere winters schering en inslag geweest moet zijn, mag het een enorme prestatie van Meester van Albada genoemd worden dat hij zijn leerlingen nog zoveel kennis had weten bij te brengen.

Groenveld
Groenveld


Zijn latere opvolger probeerde het zich een beetje gemakkelijker te maken. Die haalde het allernieuwste nieuwtje naar Valkoog n.l. een jonge "schoolmatres", de zogenaamde kwekeling met akte, tegen een salaris van fl. 200,- per jaar, boven kost en inwoning. Hij heeft er niet veel plezier van gehad want een rijke, maar wel bejaarde vrijgezel liet al spoedig een welgevallige blik op de schoolmatres vallen en het meisje dacht, ....wat kan mij gebeuren????.... Laat ik er eens tien jaar tegenaan gooien ... dan ben ik nog jong ... en wat meer zegt ... een jonge rijke weduwe en die heeft nog heel wat perspectieven.
Ze had er niet zo heel erg ver naast gegokt, want het huwelijk duurde precies twaalf jaar en toen was ze inderdaad een rijke weduwe met zes kinderen.....

Het is in de schooljaren van de kinderen gebeurd dat de boerderij van Klaas Wit tot de grond toe afbrandde, waarbij veel waardevolle zaken verloren zijn gegaan. De arme Mietje stond verbijsterd en verstijfd van schrik voor het prachtige geopende kabinet, maar was niet bij machte er iets uit te halen. Door haar zoon Klaas moest zij worden weggehaald omdat de vlammen haar bijna raakten. Gelukkig was het zomer, zodat al het vee gespaard bleef. Of er van enige verzekering sprake is geweest, vermeld de geschiedenis niet. Wel is op dezelfde plaats opnieuw een "spul" gezet, volgens het aloude patroon. Gedurende deze bouw waren de leden van het gezin bij verschillende buren ondergebracht.

Groenveld
Groenveld

Toen Klaas en Neeltje de school doorlopen hadden, kwam Meester van Albada naar Groenveld om vader Klaas te bewegen zijn kinderen door te laten leren, hetgeen betekende dat zij ook voor het onderwijs zouden worden opgeleid. Maar Klaas en Neeltje toonden niet de minste belangstelling, hetgeen goed uitkwam, want vader wilde hier niets over horen. Geen enkele stimulans ging op dit gebied van de ouders uit. Integendeel, een prentenboek, of iets dat daarop leek, kwam niet in huis en evenmin een boek toen ze opgroeiende kinderen waren. Behalve de schoolkennis was hun onwetendheid onvoorstelbaar. Eén of twee jaar later kwam Meester van Albada nogmaals naar Groenveld, ditmaal om voor Antje te pleiten, die zeer leergierig bleek. Maar opnieuw ging hij onverrichter zake weg. Want een meisje kwam helemaal niet in aanmerking voor zoiets en zo het Antje en Meester van Albada, gelukt zou zijn om vader over te halen, zou Antje het nooit gedurfd hebben, want zij zou getreiterd en bespot worden en bij de gedachte alleen al kreeg zij een blos van schaamte.
Behalve Antje, keken de anderen, toen zij zelf al volwassen kinderen hadden, misprijzend naar een boek. Kousen breien en stoppen en naaien .... dat stond hoog aangeschreven, maar leren .... boeken .... dat was tijdverspilling.

Dat algemeen getreiter en gespot was ongetwijfeld een sociale controle en een probaat middel om een schaapje uit de kudde, dat neiging vertoonde af te dwalen, binnen de Kaukasische Krijtkring te houden, waarmee ze zichzelf hadden omringd en waarbinnen ze zich veilig en sterk voelden. Het was een spelletje voor de jongeren, waar niemand enig kwaad in zag en waar ook de ouderen soms geraffineerder en genadeloos aan mee deden. Bijnamen waren niet vriendelijk en allerminst tactvol. Daar was een Jan Lapkes, omdat hij vele lapjes op zijn slob-pak had, steeds maar weer versteld omdat er geen geld was om iets nieuw aan te schaffen. Zijn Moeder werd Peet Lapkes genoemd. De echte namen wisten de meesten niet. Zeker de kinderen niet. Een ander figuur, waarop de jacht altijd was geopend, was de "dorps-gek". Een verschijning die vrijwel is verdwenen, maar destijds in vele dorpen voorkwam. Meestal een gebrekkige, waar een klein steekje los was. Groepjes kinderen treiterden hem en maakten het hem lastig, soms niet eens ongevaarlijk, maar niemand zou ze verboden hebben. Toch, met dat merkwaardige dualisme, dat vele malen naar buiten trad, waren de ouderen wel goed voor de dorpsgek. Ze gaven hem soms wat tabak of een stukje koek en zeiden dan: Ga nou maar weer op huis an. Maar ze stonden lachend in de deur, als hij direct daarna weer met een steen gegooid werd.

De opgroeiende zonen werkten op de boerderij met alles wat daarbij hoorde en ook de dochters hadden een taak, waarmee de gehele dag gemoeid was. Maar Mietje was altijd als eerste 's morgens op, het bed uitgejaagd door de gassen, die haar echtgenoot niet aarzelde los te laten als het hem iets te lang duurde en trek in koffie kreeg, die zij hem, zoals dat een gehoorzame en onderdanige vrouw paste, trouw iedere morgen bracht. Daarna ging hij dan nog efkes op ien oor, want hij was een man, die pas behaaglijk rusten kon als iedereen aan het werk was.

Zoals algemeen gebruikelijk was ontvingen de kinderen, voor hun dagelijks zware werk, nooit enige geldelijke beloning. Ze hadden voeding en onderdak en kregen kleren op zijn tijd. Het was Moeder Mietje, die besliste of er iets nieuws moest worden aangeschaft en hiertegen verzette vader zich nooit, gewend als hij was aan deze regel. Ook het begrip "zakgeld" was hen vreemd. Over het algemeen hadden ze weinig verlangens. Het woord "mode" bestond nauwelijks voor hen en in hun kleren, die onveranderlijk zwart waren, was vrijwel geen variatie. De eigen gebreide zwarte kousen werden soms met een bredere streep gebreid, dan het gebruikelijke twee recht - twee averecht en dat was al heel wat.

Maar het was een soort wet dat ze sieraden kregen, waar ze zeer gevoelig voor waren en die ze op bepaalde leeftijden kregen. De gouden kap was wel een hoogtepunt en die kregen de meisjes als ze aangenomen werden, hetgeen ongeveer omtrent hun 20e jaar gebeurde. Het was eveneens een soort wet dat ze met Pinksteren nieuwe jurken kregen, maar die moesten op de zondag vóór Pinksteren, tijdens de kerkgang, worden vertoond. Anders was je een Pinkster-blom en dat mocht nu eenmaal niet. De reden hiervan verlest zich in het grijze verleden. Niemand wist het precies, maar iedereen hield zich eraan.

Nadat een meisje getrouwd was, nam ze automatisch de plicht op zich om te beslissen en te kopen wat er voor het gezin nodig achtte en geen jonge echtgenoot verwachtte iets anders. Behalve voor het bedrijf, bemoeide hij zich niet met de financiën niet, in vol gerechtvaardigd vertrouwen dat zijn vrouw een goed en zuinig beheer zou voeren. Hetgeen zij ook deed, zoals ze dat van haar moeder had gezien en die weer van haar moeder.

De uitzet van een meisje uit de gegoede boerenstand was royaal en voor alles degelijk. Twaalf stuks van alles. Flanellen hemden, keperen hemden en broeken, borstrokken en onderlijfjes. Verder onder-, boven- en tussenrokken, nachtsokken, waar ze dan ook voor hun leven genoeg aan hadden. Aan verandering van stof of model, dacht niemand. Vaak gebeurde het dat de eigenares eerder versleten was dan haar hemden en broeken, maar dat was geen probleem, want dan gingen die over naar de dochters of zusters, die precies hetzelfde droegen. Aan maten dachten ze niet. Het moest maar passen; Gien mens die het immers zag. Dan waren er nog katoenen boezels en de zware poepemboezels voor het melken en het boengoed voor als ze op de stoep de was deden.
Een stoep was een houten uitbouwtje boven een sloot, zodat ze geen water behoefden aan te dragen om te spoelen. En naast deze aanzienlijke hoeveelheid ondergoed zorgden de ouders van bruid en bruidegom gezamenlijk voor een bed, wat meubelen en huishoudelijke artikelen en....... als ze niet onbemiddeld waren, voor een spultje, waarop het jonge echtpaar in het zadel holpen werd.

De jongens kregen lijfgoed als uitzet mee, hetgeen bestond uit rood-baaien hemden en broeken, die met een bandje onder de knie werden vastgebonden en evenals de vrouwen, droegen zij de eigengebreide lange kousen waarvan ze een stevige voorraad mee kregen. Alle vrouwen waren dan ook altijd in de weer met kousen breien en aanbreien. Want alleen de voeten versleten in snel tempo, zodat die herhaaldelijk werden aangebreid. Zoals éénmaal Penelope nooit met haar werk klaar kwam, omdat zij 's nachts weer uithaalde wat zij overdag had gedaan, kwam er ook aan deze bleierij nooit een eind. Zij het dan niet dat het werk werd uitgehaald, doch werd versleten, hetgeen met vijf mannen in huis, erop neer kwam dat dat even snel ging.

Mocht het krijgen van sieraden een hoogtepunt zijn, het allerhoogste hoogtepunt waren wel de Schager en de Valkoger kermis. De Schager kermis viel in Juli en dan was er een paardenmarkt, hetgeen maar éénmaal per jaar voorkwam. Dan stonden de Hoog- en Laagzij vol met kramen, waar men zijn hart kon ophalen aan zoetigheden en zoutigheden en waar verder de vreemdsoortigste zaken te zien waren. De vrouw met de baard en de dikke dame en het hoofd van Johannes de Doper in een schaal bloed, waren wel de grootste attracties en de draaimolen werd ook druk bezocht. Maar dit alles woog toch niet op tegen de diepgaande attractie die de Valkoger kermis beloofde.
De meisjes hadden al weken in stille opwinding geleefd, zich met kloppend hart afvragend of ze Uit vroegen zouden worden. Dit uit vroegen hield in dat een jongekerel daarvoor een meisje vroeg en zo hij werd geaccepteerd, dan gedurende de drie dagen, die de kermis duurde, een vrijheid had die zeer ver ging, openlijk getolereerd en goedgekeurd door de ouders: Want dat was altoid zo weest.

Het kerkje van Valkoog
Het kerkje van Valkoog

Toen de dochters van Klaas Wit de kermisklare leeftijd hadden bereikt, waren het allerminst muurbloempjes en het kostte moeder Mietje heel wat hoofdbrekens om drie geschikte plaatsen te vinden, waar haar dochters met hun vrijers enige tijd konden vertoeven als zij van het dansen in de herberg laat in de avond thuis kwamen. De schuur, de boet en het achterend waren de plaatsen die moeder Mietje geschikt achtte. Voor haar zoons had zij geen zorgen. Die liet zij over aan de moeders van andere kermisrijpe dochters.

Precies zes weken na de kermis was er weer een spannende zondag, want dan kwamen de vrijers te koffie ophalen, hetgeen betekende dat de vrijer in kwestie de kennismaking wel wilde voortzetten en het meisje kwam polsen hoe zij er over dacht. Maar de allerdiepste reden was, dat hij kwam informeren of de kermishouderij ook zekere gevolgen voor hen had gehad. Indien dit inderdaad het geval bleek te zijn, bleef het een pijnlijke geschiedenis, maar toch mochten de onvoorzichtigen op een tamelijk milde behandeling rekenen. Geen jonge man zou het in zijn hoofd hebben gehaald om het meisje in deze situatie te laten zitten, ook al was hij niet zo erg gebrand op een huwelijk. Dan kon hij zich beter meteen ophangen of emigreren, hetgeen toen nog niet zo in de mode was.

De wederzijdse ouders staken de koppen bij elkaar in een stugge sfeer. De eerste paar uur praters over koetjes en kalfjes, elkaar peilend beloerend en schattend hoeveel de ander bereid zou zijn te doen. Om dan even voor ze weer uit elkander gingen, de ware oorzaak van het bezoek zo snel mogelijk af te handelen. De beide delinquenten werden dan een beetje op het peerd zet. Er moest een spultje gehuurd worden en de één gaf een paar koeien en de ander wat melkgoed en ..... als ze er goed bij zaten, nog een paar bunders land. Het huwelijk werd zonder vieren of vijven voltrokken en verder moesten de jongelui maar zien dat ze de biene onder 't gat kregen. De ouders kregen hier en daar wel een minder vriendelijke opmerking te horen, maar dat werd afgedaan met het stugge hooghartige antwoord ........ ze benne de eerste niet en ze zelle ok wel de leste niet weze en verder werd er dan ook niet over gelold.

Maar werkelijk rampzalig mocht het gezin genoemd worden, wanneer dit een dochter uit het huis overkwam en dit contact niet was gesanctioneerd door één of andere kermis. Dan brak die dualistische instelling zich weer baan. Wreed en ongenadig. Zodra het niet meer verborgen gehouden kon worden en de dorpelingen er de lucht van kregen, gingen de opgeschoten en onder en boven de wet jongelui de gezinnen langs, waar kleine kinderen waren om luiers en ander klein goed bij elkaar te scharrelen, dat door de ouderen, soms meesmuilend, maar soms ook met grimmig plezier werd gegeven. Die spullen werden dan in de nacht aan de drooglijnen van het bewuste huis gehangen en lappenpoppen, gevuld met hooi of stro, voor de deuren gelegd. Geen lid van het gezin kon zich buiten vertonen of er werd hem of haar wel iets toegeroepen, zoals ...... Gaan je al om de baker? ... en meer dergelijke opmerkingen. Meestal gingen de zondaars een flink eind uit de buurt wonen en verhuurde de a.s. jonge vader zich als dagloner, want zij hadden de kans om door de ouders voortgeholpen te worden verspeeld. De buren uit dat verre dorp wisten wel wat er aan de hand was, maar uit een soort dankbaarheid, dat dit niet in hun eigen dorp was gebeurd, waren zij niet ontoeschietelijk.

De kermis kondigde zich in de dorpen al enige weken van tevoren door de bezoeken van de koek-woiven aan. Dat waren arme vrouwen, die de dorpen langs gingen met grote trommels gevuld met allerlei soorten koek. Die kregen zij van de bakkers mee om uit te venten, van wie ze een zeker percentage van de winst ontvingen. Ook als de boerinnen al genoeg hadden ingeslagen, kochten ze toch maar weer iets van die arme sloebers, want die moesten toch ook wat verdienen en.......nou ja, die koek kwam wel op. Volgens zoon Klaas, die later bekend stond om zijn schromelijke overdrijving, zag in die dagen de rooie doik zwart van de koekwolve.
En zo sober als ze alle dagen van het jaar leefden, zo onmatig veel aten en dronken ze gedurende die drie dagen van de kermis.

Voor de ouderen was aan die feestdagen een lichte zorg verbonden n.l. wie ze wel te gast zouden vragen. Daar kwam een heleboel wikken en wegen aan te pas. Natuurlijk wilden ze niemand kwetsen, maar toch zochten zij liefst die gasten uit waarmee ze konden pronken. Vooral omdat het de gewoonte was een wandelingetje te maken langs de kramen. Weliswaar stonden er maar twee kramen: één van Stuvé, met noga, zuurstokken en andere zoetigheden, en één met gerookte paling, want van al die zoete eet- en zuigwaar, die in grote hoeveelheden werd verorberd, werd iedereen wat miers en bestond er een behoefte aan hartigheid. Dat wandelingetje langs de kramen diende eigenlijk in hoofdzaak om het eten een beetje te laten zakken want daaraan werd zowat de hele dag besteed. De gasten kwamen ongeveer om 10 uur en zaten dan meteen mee aan koppies-toid een tussenmaaltijd die overvloedig was voorzien van allerlei heerlijkheden. Een hele ham, die door de heer des huizes met een groot mes, rond van het been werd gesneden, een stuk pekelvlees en eigengemaakte boter.

En niet te vergeten de speciale kermislekkernij de spouwertjes. Dit waren bollen van een soort beschuitgebak, waarin wat kruiden waren gemengd. Deze werden doorgesneden dik met boter besmeerd en voorzien van een dikke laag bruine suiker. Vrijwel direct hierna volgde het slokkie, waar ze lang niet zuinig mee waren en onmiddellijk daarna het warme eten, waar ook de nodige aandacht aan was besteed.
Het laat zich begrijpen dat iedereen dan wel even de biene wou rekke en aangezien er op Groenveld niets te beleven viel werd de zwart of de bruin voor de kapwagen gespannen en reden ze naar Valkoog, het centrum van de kermis met zijn zegge en schrijve twee kramen. Het tochtje werd uitgebreid vanuit het centrum naar de school aan de ene zijde, en naar de weg die naar Sint Maarten liep naar de andere kant en weer terug waar ze dan hun gasten toonden zoals men doet met rashonden tijdens een tentoonstelling. Heel veel tijd kon daar echter niet aan worden besteed, want men moest weer naar huis ..... om te eten. Thuis gekomen kwam weer het slokkie op tafel en daarna snel het melkerstoid-stik, even overvloedig als koppiestoid, een beetje vervroegd omdat de mannen weer te melken moesten en hiermee waren voor de ouderen de feestelijkheden ten einde.

De oude vriendelijke grofader deed alles opgewekt mee, maar met groter aandacht keek hij naar zijn kleinkinderen en probeerde van hun gezichten af te lezen of alles naar wens ging of dat er teleurstellingen zichtbaar waren. En evenals in hun kinderjaren, kwamen ze bij grofader om hem te laten delen in hun verrukkingen of zich door hem te laten troosten bij een tegenvaller. En al waren zij te groot geworden voor Roseland Rosellevie, toch wist hij altijd wel iets te zeggen, waardoor ze opgewekter heen gingen dan ze waren gekomen.

Het gezin van Klaas Wit was van huis uit Hervormd en natuurlijk was er een bijbel in huis, maar daarmee hield het dan ook op. Toch gingen ze trouw naar de kerk op Valkoog zonder daar een religieuze ervaring te beleven. Eenmaal in de twee weken werd er een dienst gehouden want de organist moest van Warmenhuizen komen en hij kon niet op twee plaatsen gelijk zijn. De beide dominees waren met deze twee weekse regeling zeer content en dachten dat het ook het kerkbezoek ten goede zou komen. Vooral in de winter als het puur vroren had en gladdig was en de sneeuw lillik klonterde ,was het gien appelepap om elke week ter kerke te gaan.

De kinderen werden gedoopt en vooral de moidjes waren er puur groos op om annomen te worre, want dat betekende de gouden kap, die ze meestal bij deze gebeurtenis kregen. De tweewekelijkse kerkgang had meer de functie van de vroegere Pier te Scheveningen. De jongens kamden hun kuiven eens extra op en de meisjes giechelden onder hun gouden kap. De vrouwen zaten op de kerkbanken links en de mannen rechts en het wilde wel eens gebeuren dat een paar ogen, devoot over het kerkboeken gebogen, daar even overheen keken, recht in een paar ogen van rechts. Een vraag en een antwoord, zo oud als het leven zelf. En blozend ging het meisje naar de uitgang. Zou hij buiten op haar wachten en zo- veel mogelijk onopvallend haar benaderen???

De ouderen groepten na afloop van de dienst even ontspannen samen. De vrouwen hadden zo hun eigen praatje en de mannen schoven hun zwarte petjes naar achteren en wachtten wie er het eerst voor de dag zou komen met het bekende mopje, dat een variatie was op een onuitputtelijk thema. De organist heette n.l. de Heer en de dominee stond bekend om zijn lange zeurderige preken en dan werd de laatste vondst gelanceerd, zoa1s ..... Nou, de Heer heb hem weer puur leite janke ....... en hiermee in het midden latend welke Heer, wie of wat had laten janken.
En dan ging het weer langzamerhand op huis an en daar werd voor de zondag een slokkie gedronken. Voor de mannen brandewijn met wat nootmuskaat en suiker erin en voor de vrouwen een vrouwe-slokkie. Meestal boerejongens op brandewijn, natuurlijk zelf gemaakt.
Zo voltrok zich de zondagmorgen in vrijwel alle boerderijen en zo ging het eveneens bij Klaas Wit. Naar deze zondagmorgen keken ze de gehele week uit als een oase van rust en even niks-doen. Alleen moest er natuurlijk gemolken worden en dan moesten de moidjes kousen stoppen. Als het mooi weer was, mochten zij op de bank naast het huis zitten. Stond die bank per ongeluk voor het huis. dan zou het ze verboden zijn buiten te zitten. Zomaar zitten an de weg, te koik voor alleman .... dat deden allienig flortkonten. Al naar het humeur van vader uitviel, kregen ze een tweede slokkie of niets meer. Nooit zouden ze er om hebben durven vragen, laat staan zich zelf inschenken. De vrouwen lieten altijd een goffie brandewijn met één rozijn erin staan voor kloine Dirk, want die mocht de glaasies uitlikke en als er dan niks meer inzat, was er ok niet veul meer te verhapstukke. Maar toen Neeltje op een keer efkes weg most, omdat er een vraier in het achterend kommen was had ze een hallef glaasie leiten staan en dat had Dirk ok te pakken kregen. Hai ging verlegen raar doen en draide puur met zoin oge en kon gien meer goed lolle en toen viel hai zomaar op de grond in sleip, maar dat was moeder Mietje te bot en ze loide Dirk efkes in de bedstee .......

En dit was ook het uur waarop Antje een even betreurenswaardige als onbegrijpelijke neiging aan de dag legde om te willen lezen. LEZEN ....... Wat most een moidje nou lezen ??? Natuurlijk hadden ze die Skager Coerant, maar die was voor vader en de jongens, die de prijzen van vaarzen en hokkelingen en pinken lazen en bespraken, maar Antje ..... Wat most die nou met de krant?? Maar Antje spelde de hele krant uit. Vanaf de popkes en de dooie tot de advertenties van snikken en tuigen toe en ook het schaarse nieuws van het wereldgebeuren dat tot de Schager Coerant had weten door te dringen. Zij las alles gretig en grondig.

Toen Antje dan ook voor een Vallekoger kermis uitvroegen werd door een zekere Piet Appel en die zes weken later kwam te koffie-ophalen, waarvoor Antje haar beste spullen had aangetrokken, wisten ze allen wel hoe laat het was. Want dat was nou weer net wat voor Antje. Die had altijd van die rarigheden. Most ze ok niet altoid de krant lezen?? En nou ..... die Piet Appel!!!! Ze kenden hem vanzelf wel. Hij was timmerman, maar hij had ook een paar koeien en een stukje land, ......... maar toch, ze vonden hem een beetje vreemdig. Weliswaar stond hij met beide voeten in de orde van zijn dagen, maar ....... hij was een ijverig voorvechter van de staatspensionering en dat vervulde de familie met een zeker wantrouwen en ze hadden allegaar een koikje op hem. Want wie deed dat nou!!!! Nou ja, der waren wel van die nieuwlichters, maar gienien Wit had ooit van staatspensionering gehoord en ze hadden er ook niet de minste behoefte aan om ervan te horen. Maar Antje genoot van dit nieuwe element in haar leven en praatte honderd uit over vader en moeder Appel, zodat moeder Mietje zei, met haar stille stem ....... Antje ..... zou je nou niet ers ophouwe met Appele venten??? Tegen haar broers verdedigde zij haar Piet door dik en dun en zelfs tegen vader, zij het een tikje angstig, ondanks dat vader schimpte dat die nuwlichter beter kon gaan werken op zijn magere stukje grond in plaats van zijn tijd te verdoen met vergaderingen in Schagen. Zij waren er dicht aan toe om Piet een luie donder te noemen en ze waren er diep van overtuigd dat Antje lillik met hem in het labberend zou raken.

Pieter en Antje Appel Neeltje en Klaas
De enthousiaste Piet scheen de stugge afwijzing in de ogen van zijn a.s. schoonfamilie niet op te merken en trachtte ze aan het verstand te brengen dat het een schande was als een daggelder geen brood op de plank had als hij ziek was of te oud om te werken of als er eens met Kerstmis drie zondagen waren.
De anderen zwegen. Ze hadden geen tegenargument, zeiden slapjes dat het altoid zo weest was ...... en ze bleven tot hun dood Piet Appel met een scheef oog bezien. Maar Antje raakte met haar Piet niet in het labberend, Integendeel, zij kwamen tot redelijke welstand, want Piet wist het timmerwerk en het boerenwerk en het vergaderingenwerk uitstekend te combineren. Hun kinderen en die van hun broers en zusters hebben nog de vruchten kunnen plukken van Piets ambities, in de vorm van de A.O.W.

Pieter en Antje Appel Neeltje en Klaas


De beminde grofader was in korte tijd hun aller zorgenkind geworden. Op een kwade dag kreeg hij een puistje naast zijn neus dat snel groter en groter werd tot het de afmeting had van een duivenei. Merkwaardig genoeg, hing dit gezwel aan een zeer dun velletje, zodat het over zijn lip heen en weer slingerde. Niemand dacht erover om een arts te laten komen. Het gezin bestond uit gezonde en sterke mensen en een dokter was een onbekende figuur voor hen. Bovendien wouwe die toch alleen maar van je lere, maar beter make ..... ho maar!

De arme oude man had er mirakel veul last van, vooral bij het warme eten. Want ...... zoals gebruikelijk, bestond dat uit een grote ronde schaal met irrepels met een lokje kruidvet in het midden daarvan. Een lok is een wit kommetje zonder oren. Borden waren bij die maaltijd overbodig. Alle aanzittenden prikten met een vork een irrepel uit de schaal, doopte die vervolgens in het lokje vet en bracht die daarna naar de mond. Groot was de afstand die vork of lepel (als het pap was) moest afleggen niet, want de hele familie zat voorover gebogen, met de ellebogen zo ver mogelijk naar voren om morsen te voorkomen. Maar voor grofader werden die maaltijden een kwelling, want af en toe stootte hij met lepel of vork tegen dat gezwel, hetgeen pijn deed. En wat erger was, soms ging het een beetje stuk en dan zat er bloed aan de vork en ook aan de irrepels. Toen dat gebeurde legde grofader zijn vork neer en huilde de moeilijke tranen van een oude man. Ze waren allemaal bar met hem begaan maar ja ....... wat mosten ze??? Dat bloed aan die irrepels was ok gien harden. Maar toch zou niemand eraan gedacht hebben om hem wat irrepels op een bord te geven. Dat zou zo'n vernedering hebben betekend dat niemand hem dat zou willen aandoen en zo sukkelde dat enige tijd door.

Tot er een dag aanbrak, die vele emoties zou inhouden. 's Morgens vroeg al bij het melken, kreeg vader een driftbui, omdat een koe niet precies deed wat vader wilde en met een ferme stoot het arme dier met een snik in de bil had gestoken. Op het wild geloei was Arie aan komen rennen, die het beest gekalmeerd en verder verzorgd had. Later, bij koppiestoid kwam Klaas binnen en zei .... Nou is ter alweer ien opvreten, hiermee bedoelend dat er van de kuikentjes, die met de kloek op het erf rondliepen, weer één minder was, waarschijnlijk opgegeten door ratten. Dit had verholpen kunnen worden als er op de één of andere plaats een schotje was gezet en de kinderen hadden daar meermalen op aangedrongen, maar vader verkoos dit niet te doen. Bij dit bericht had Neeltje de treurige moed om te zeggen ...... Nou ja, ze moete eerst allegaar opvrete zoin dan komt dat schotje er wel..... Haar vader stond dreigend op, maar moeder Mietje was hem voor en zij stuurde Neeltje van tafel naar het achterend, totdat vader wat afgekoeld zou zijn. Toen zij, schuw rondkijkend, weer in de kamer kwam, vond zij Antje en Maartje bij grofader staan en die vroeg ........ Antje, ken jai dat bel er niet efkes ofknippe ??

Maartje en Neeltje griezelden ervan, maar Antje aarzelde geen ogenblik. Zij en grofader hielden merakel groot van mekaar. Zij pakte een draadje en een schaar, legde haar poepemboezel als een slab over zijn schouders, bond het velletje stevig af en knipte het bel af. Maar tot hun hevige schrik begon het wondje bar te bloeden. De gereseleveerde Antje duwde er meteen een prop van haar boezel tegenaan, maar het bloeden wilde niet bedaren. Ze werden alle vier puur zenuwachtig, want vader ....... die toch al zo'n slechte bui had ....... en nu dit???? Wat mosten ze beginnen? Ze besloten dat grofader en Antje maar een hortje op het huissie mosten gaan zitten, dan waren ze uit de kattevoeten. Op de vragen van moeder Mietje, waar Antje toch mocht uithangen, bedachten de anderen sidderend van angst, smoesjes. zoals ...... Antje is efkes nei buurvrouw of ..... Antje is efkes op het huissie. En dit laatste was voldoende voor moeder Mietje om niets meer te vragen, want een bezoek aan het huissie werd geëerbiedigd onder het motto. . . ....as je dan niet kan skoite je ken wel efkes zitte.......

Maar eindelijk haalden die twee op het huissie verlicht adem, want het bloeden had opgehouden en het lukte Antje om grofader weer ongezien in zijn hoekje te krijgen. Bleek, maar blij ging zij even haar bloederige boezel in de sloot uitspoelen, dezelfde sloot waarboven het huissie stond en waarin ook de melkbussen werden gespoeld ........ Toen, tegen melkerstoid iedereen binnen kwam gedrenteld, zagen ze natuurlijk direct de verandering bij grofader en bij allen sprong de angstige vraag omhoog ..... vader! ! ! ..... wat zou die zeggen ...... of doen???
Maar vader was een man van weinig woorden, die meestal nog 1i1lik waren ook. En in de diepe stilte die er heerste, vroeg hij, zijn vader streng aankijkend ....... Hoe hew je dat dein ??? Maar grofader, in zijn blijdschap dat hij dat bel kwijt was, voelde in zijn bloed de tinteling van de macht die hij ook eenmaal als dominante figuur in zijn gezin had uitgeoefend en hij werd puur poestig op deze man, die zijn zoon was en hem zijn vader, toesprak op een toon die een zoon allerminst paste. Hij stond op, liet zijn gebalde vuist met een klap op de tafel vallen en zei op hoge toon .......
Dat bel is ter vanzellef ofvallen en nou gien gemieter meer. En tot hun stomme verbazing zagen de kinderen dat vader het hoofd boog en zweeg tegenover dit onaantastbare gezag, waarin ook hij was opgegroeid. In de stilte, die inviel, vroeg moeder Mietje zacht ........ van wie is dat boezel deer an de loin? en de nog natrillende Antje zei opgelucht ......... dat is van moin, ik was efkes uitglist in de stront.

Vanaf deze gebeurtenis was Antje grofaders slavin. Nooit zou zij naar bed gaan, zonder zich er eerst van te overtuigen of grofader wel lekker lag in de bedstee, die hij met Dirk deelde. Want altijd sliep één van de jongere kinderen bij een thuishaalder oude moeder of vader. Die konden zich zelf niet meer zo goed verwarmen en een kind stiemde zo lekker of. Als grofader dan nog een koppie melk had gedronken, dekte Antje hem vol zorg toe en ging dan ook gerust slapen. Nog eenmaal durfde zij zo'n bel bij grofader af te knippen, maar hij kreeg er meer en hij werd puur kramdenappig en ook begon hij te stroffelen. Tenslotte wilde de jonge Dirk niet langer bij hem slapen, want grofader stonk zo bar en weer aarzelde Antje geen ogenblik en nam Dirk's plaats in, alles trotserend voor de man, die haar gered had van de hemel weet welke straf.

Arien Wit Neeltje Groenveld
Arien Wit en Neeltje Groeneveld

Grofader stierf in 1887 en was toen tachtig jaar oud. Op de groen geschilderde hooiwagen, voor deze gelegenheid met sop schoon geboend, werd zijn kist gezet en zijn vrouwelijke nakomelingen namen daarop volgens ancienniteit plaats. Zittend op het uiterste randje, de ruggen tegen elkaar en de bovenste van de vele zwarte rokken over het hoofd getrokken. zodat het gezicht bedekt was. Het gebogen hoofd rustend op de gevouwen handen, de ellebogen op de knieen. De mannen liepen achter de wagen. De oudste zoon mende het eigen paard en om de zweep was een zwarte lap gebonden soms een das van de overledene.

Zo werd grofader naar Valkoog gebracht en naast zijn vrouw Neeltje Groenveld ter ruste gelegd. Drie maanden daarna trouwde Antje in alle stilte. Zij had daarmee gewacht tot grofader haar niet meer nodig had.

Vader had een broer en een zuster. Zijn broer heette Dirk en de zuster was tante Geertje. Tante Geertje heeft weinig herinnering achtergelaten. Zoveel te meer haar echtgenoot Arie Brak. Altijd oom Brak genoemd en nooit oom Arie. Zijn zoon en naamgenoot was 'Brakje' door geen sterveling ooit anders genoemd. Oom Brak was duidelijk de 'lolbroek' van de familie. Vader minachtte hem, want oom Brak was beslist geen beste boer, maar oom Brak, die vader's opinie heel goed begreep, trok zich daar niets van aan en kwam nogal eens aanlopen, tot groot plezier van de meisjes. Hij droeg zijn haar langer dan gebruikelijk was en wilde zich ook iedere dag scheren, terwijl alle andere mannen uit die streek dit maar tweemaal in de week deden of lieten doen.

Hij zat de van pret gillende meisjes achterna voor een zoen en zolang zijn bezoek duurde, was het lachen geblazen. Zelfs de ernstige moeder Mietje kwam niet onder zijn invloed uit en lachte braaf mee. Dat zijn bedrijf meer en meer in het labberend raakte, scheen hem te ontgaan, of in ieder geval niet te deren.

Speciaal met Maartje, de lachebek, die geen ernst kende en waarover moeder Mietje wel eens zorg had, omdat die alleen maar dacht aan uitjes en kleren, maakte oom Brak het grootste kabaal en als vader per ongeluk in de kamer was, spotte hij met de boeren, die sip keken als er een oogst eens niet zo goed was uitgevallen. Hij zei dan met een droef gezicht dat de barbier nu vijf centen meer rekende voor het scheren omdat de boeren zulke lange smoelen hadden .......... en het gebeurde eenmaal dat vader juist een deur open deed en oom Brak er in een stoeipartij aan de andere kant tegenaan vloog, zodat vader die deur met een flinke klap tegen zijn neus kreeg, die een paar dagen later alle kleuren van de regenboog vertoonde, waardoor vader nog humeuriger was dan anders en hij nog minder op zijn zwager was gesteld.

Maar oom Brak bleek inderdaad een slechte boer te zijn, want het kwam zover dat zijn hele spul publiek werd verkocht, tot grote ellende van Brakje, die in de nacht voor de verkoopdag vluchtte en eerst vier dagen later bij vader en moeder Mietje zijn verdriet kwam uithuilen. Moeder Mietje wist hem te bepraten om maar een hortje bij hen op Groenveld te blijven, hetgeen ook is gebeurd. Door verschillende goedwillende relaties, die medelijden met Brakje hadden werd die weer in het zadel geholpen, op voorwaarde dat zijn vader zich nergens meer mee zou bemoeien. Ondanks alles, was niemand eigenlijk kwaad op oom Brak, maar deze voorwaarde vonden de weldoeners toch wel nodig.

Tante Geertje was inmiddels overleden en evenals de oude Arien Wit, ging oom Brak bij zijn zoon inwonen. Het feit dat hij geen enkele verantwoording meer hoefde te dragen en dat zijn zoon was gered, vierde oom Brak met het kopen van een fiets. Een fiets met grote wielen waarmee hij een ongekende, verrukkelijke snelheid kon bereiken. Zijn haren wapperden in de wind, die hij om zijn hoofd wilde voelen en waarvoor hij zijn zwarte petje had thuis gelaten. Alle dorpelingen, voorzover ze thuis waren, stonden bij hun hekken en keken ontzet naar dat rare ding, intussen opmerkingen makend, zoals ........ Wel ja oom Brak ... je doene maar, of : Brakje zel wel werreke ......... En alhoewel dit de bittere waarheid was, reed hij triomfantelijk naar Groenveld, waar hij het huis op stelten zette door de meisjes op zijn fiets te zetten, terwijl hij er zwoegend naast liep om ze vast te houden.

Zoals alle anderen, droeg ook Brakje zijn vader geen kwaad hart toe. Hij werd in later jaren een ''gezeten'' boer en er bestaat een foto, waarop de vier geslachten Arie brak zijn vereeuwigd en waarvan de oudste, de onverantwoordelijke maar onweerstaanbare oom Brak is.
De vier Brakken
De vier Brakken

Vader's broer Dirk was het tweede kind van grofader en zijn vrouw Neeltje Groenveld. Vader was het oudste kind en tante Geertje de jongste. Deze Dirk Wit heeft eveneens verscheidene wetenswaardigheden aan zijn zoon Klaas Wit doorgegeven, die ze te boek heeft gesteld en waarin een beschrijving staat van de oude boerderij, zoals die er in 1840 moet hebben uitgezien en waarin Arien Wit en Neeltje Groenveld woonden en waar hun kinderen alle drie werden geboren. Dezelfde boerderij dus, waar later Klaas Wit en moeder Mietje met hun gezin woonden en die later is afgebrand en weer, enigszins vernieuwd, werd opgebouwd. Met toestemming van de heer Bert Wit, in wiens bezit deze gegevens zich bevinden, heb ik hierin de beschrijving van die boerderij en van verschillende facetten van het leven van TOEN, opgenomen.

Uit de memoires van de heer Klaas Wit Dirkzn.

Het huis waar mijn vader geboren werd, stond op Groenyeld. Het was een z.g. burgerhuis met lage muren, een rieten dak en ramen met zeer kleine ruitjes. Het had twee kamers, verder vier of vijf koestallen en daarachter een oude kapschuur voor hooiberging en een dors. Het eerste woonvertrek had een vloer van rode tegels en dat was dan de woonkamer. Daar was een vooruitstekende schoorsteen, ongeveer één bij twee meter. Op de grond een ijzeren plaat van dezelfde afmeting met een vierkant gat erin. Onder die plaat was een gemetselde ruimte van ongeveer dezelfde afmeting en 25 à 30 cm diep. Als er in de winter op die plaat werd gestookt, plaatste men eerst enige turven om dat gat heen op korte afstand van elkaar voor de luchttoevoer en tevens voor de verwarming voor de stoven, wanneer die voldoende geglommen waren. Dan werden op die resterende turven de bonestoppels verstookt en als die op waren, takkebossen of hout, alnaar men in huis had. De aangeglommen turven werden in een test en die weer in de stoven gezet voor de koude voeten. Billen, verheug je .......... Gloria komt ........ zei men dan wel eens. De hete as werd verder onder de plaat geschoven, eveneens om de voeten te verwarmen. Je kon dan van voren verbranden en van achteren bevriezen, zei mijn vader wel eens, want de warmte straalde nauwelijks uit. De schoorsteen slokte alles op.

De verlichting bestond uit een vetkaars, die enige keren gesnoten moest worden, d.w.z. er moest af en toe een stukje van de "kous" worden afgeknepen. Dit geschiedde met een schaar, die de "kousensnuiter" werd genoemd. Bij een vetkaars brandde de kous n.l. niet mee, zoals bij een waskaars. Later werd de vetkaars vervangen door een "schoenlamp", ook wel "snotneus" genoemd, die werd gestookt met patentolie, een vuile olie, die veel roet gaf, maar weinig licht. Eerst in 1866, toen Arien Wit en Neeltje Groenveld vijf en dertig jaar getrouwd waren, kregen zij van hun kinderen een staande petroleumlamp cadeau.

De bedsteden waren afgesloten door een paar korte open deurtjes en daartussen weer met een gordijntje. Voor de bedstee stond een bedbankje om het inklimmen te vergemakkelijken. Verder bevond zich in de woonkamer, langs de wand, juist boven de bedsteden en de kastdeuren, een platte vooruitstekende plank, waarop borden van porselein of blauw aardewerk waren uitgestald. De tweede kamer had geen vloer, maar bestond uit vastgestampte aarde of leem en daar kwam in de winter wel eens een rat of een bunzing op visite. Bij het schoonmaken hadden die kamers wel iets vòòr. Alle meubelen werden even naar buiten gedragen, de bedden er bovenop gelegd en dan ging de wastobbe erin en alles werd even natgehoosd, weer opgedweild en ....... klaar was Kees. De bedden en meubelen er weer in en de kamer was dein.

Er werd voornamelijk roggebrood gegeten, óf met kaas, óf met boter, want zuivel op zuivel, die haalt de duivel was een spreekwoord. In die tijd, omstreeks 1840, bracht 100 pond kaas f 8,- op en 100 pond zout f 7,-, vanwege de hoge belasting, die er werd geheven. Jongelui, die gingen trouwen kregen meestal een paar mud rogge mee, die rechtstreeks naar de bakker ging, want het was bekend hoeveel broden er uit een mud kwamen en dan werden er twee gelijke latjes gemaakt van ca. 75 of 80 cm lang en 3 à 4 cm breed en een ½ cm dik. Drie pennetjes in het éne en drie gaatjes in het andere latje, die precies in elkaar pasten. De bakker behield het ene latje en de klant het andere en telkens wanneer er een brood werd afgeleverd, werden die latjes tegen elkaar gelegd en maakte de bakker een kerf over beide latjes. Alleen voor het bakken en bezorgen ontving de bakker enig loon. Op een plank, die rustte op twee dwarsklampen onder een zolderbalk, werd het brood in de woonkamer bewaard en had men voor een hele tijd brood op de plank, en als het meel op was, had men heel wat op de kerfstok. Waarschijnlijk dagtekenen deze gezegden uit die tijd.

Klaas Wit en Maartje Rens
Klaas Wit en Maartje Rens
Mijn vader ging op Valkoog naar school tussen 1840 en 1850, en het onderwijs was volkomen in overeenstemming met al het andere. Heel primitief. Meester Boonacker te Valkoog was in de eerste plaats onderwijzer, maar ook was hij doodgraver, klokkenluider en barbier. Verder hield hij 20 eenden, enkele schapen en had hij een grote tuin. Om die tuin netjes te houden en om de laatste eenden te zoeken, die niet thuis waren gekomen, gebruikte hij de jongens die het slechtst konden leren en daar werd nooit een aanmerking op gemaakt. Om de orde te houden gebruikte hij een stok of liniaal en als de kennis er via de hersenen niet in wilde, probeerde hij het nogal eens via een pak slaag op rug of zitvlak en dan was hij niet zuinig. Daar mijn vader een goede leerling was, hoefde die geen eenden op te halen of de tuin te wieden. Dat er van het onderwijs op zo'n dorpje niet veel terecht kwam, laat zich begrijpen. Leerplicht bestond toen nog niet en het toezicht zal zeker ook veel te wensen hebben overgelaten. Een enkele maal kwam de schoolopziener rond en dat was een plechtige gebeurtenis. Dan moest één van de leerlingen op de bank staan en een vers of een gedicht opzeggen. Daarvoor gebruikte meester Boonacker dan doorgaans mijn vader en toen die reeds van school af was, kwam hij op een keer naar Groenveld om te vragen of hij Dirk nog een dag mocht lenen, want de schoolopziener was op komst. En zo gebeurde dat dan ook, zonder dat er bezwaren werden geuit.

Tot zover de memoires van Klaas Wit Dirkzn.

Behalve de kermis, die het jaarlijks hoogtepunt van vermaak en opwinding mocht worden genoemd, waren er nog verschillende andere feesten, zij het dan dat de opwindingen daaraan verbonden minder emotioneel waren. Daar was dan in de zomer de OOGST. Reeds weken van tevoren vochten de boerinnen een stille en verbeten strijd uit, wie wel de lekkerste jeneverstroop of stroopjenever kon maken. Die bestond echter uit brandewijn, waarin enige kaneelstokken en wat kruidnagelen moesten staan te trekken. Daarna werd er suiker en stroop aan toegevoegd en dat moest dan ook weer even staan te trekken. Dit lekkere oogstslokje was een ernstige factor bij het aantrekken van mannen, die bij het oogsten nodig waren. Die kwamen uit Overijsel en Drente en soms ook uit Duitsland. Met een mooie naam noemden die zich Hannekemaaiers, maar geen enkele West-Fries zei ooit iets anders dan poepen. En de boer, wiens vrouw de lekkerste stroopjenever kon maken, was verzekerd, ook voor volgende jaren, dat hij op genoeg mannen kon rekenen.

Het was een enorm drukke tijd, want het droge hooi moest zo snel mogelijk onder de kap, waarmee het vierkant en de zolder van de boerderij bedoeld werd. Was het hooi nog een tikkeltje vochtig, dan werd het in oppers gezet. Meestal werd het op hoopjes geharkt, die hooirookjes werden genoemd en zo nog wat meer drogen konden. De oppers werden meer voor het graan gemaakt. Wanneer er meer hooi was dan in het vierkant kon worden geborgen, werd er naast het huis een hooiklamp opgezet, die werd afgedekt met een groot zeil. En dan maar afwachten of er geen hooibroei zou optreden. Dit werd gemeten met een ijzeren staaf met een scherpe punt, die drie uur moest blijven zitten. Al naar de hitte, die de staaf na het uithalen had, werden de koppen bij elkaar gestoken en beraadslaagd wat er moest gebeuren. Was die staaf bijna gloeiend heet, dan werd de hele hooiberg omgehaald en soms was het hooi al donker gekleurd en kwam er rook af. Dit betekende een hele winter van ellende, want de koeien wilden het niet eten en daar ze weinig anders kregen, aten ze er slechts zoveel van als strikt nodig was om hun honger te stillen en bleven ze mager en tierden niet. Ook het hooi in het vierkant moest in de gaten gehouden worden. Maar in die dagen bloeide de burenhulp nog volop. De andere boeren sprongen bij en de pechboer werd niet in de steek gelaten.

Het graan werd bosje voor bosje met een halfrond mes, een 'snik' genaamd, afgesneden. Achter de maaier liep een ander, die de bosjes tot een schoof van een bepaalde dikte samenbond. Omdat er toch nog veel aren op de akker achterbleven, kreeg een arm gezin van de boer het recht om die akker of te rapen, hetgeen nog heel wat opleverde. Geen ander zou het in zijn hoofd halen om dan letterlijk en figuurlijk ook een graantje mee te pikken. Ook dit was een ongeschreven wet. Met de hand werd het koren met dorsvlegels uitgeslagen en zo was er dan, tenminste als de oogst goed was uitgevallen, voedsel voor de gehele winter. Het was in die tijd erg hard werken, maar in de avond werd er gelachen en ook wel gezongen en altijd stroopjenever gedronken. Het was ook wel eens even een moeilijke tijd, want bij die poepen waren dikwijls charmante stoere knappe jongens, die de harten van de meisjes soms sneller deden kloppen. Maar een relatie aanknopen met een poep, zo'n zo'n onverteerbare mesalliance hebben betekend, dat menige boerendochter huilend in haar kussen overal van afzag, zij het met bloedend hart. Wanneer de poepen weer weg waren en de rust in het huis was weergekeerd, kwamen zij gewoonlijk spoedig over hun verdriet heen, want dan kwam al gauw de kermis dichterbij, waar met spanning naar uitgekeken werd.

Een hoogtijdag van geheel andere orde was, als de stier op het erf kwam. Wanneer een koe te kennen gaf dat zij zekere verlangens koesterde, loeide zij op een bepaalde manier, die voor de boer geen twijfel over liet. Men zei dan ......... Hij is tochtig of ....... hij is jarig. Want alle West-Friezen noemen een "zij" zonder uitzondering een "hij" ...... Er werd dan geluisterd naar het eentonig geluid van de hoorn, waarop de bulloper blies, als hij met de stier in de buurt was. Het mag een nadenkende ziel met recht hebben verbaasd, dat een stier, die de gehele dag moest lopen, nog tot andere prestaties in staat was. Hoe dan ook ........... er hing dan rond de boerderij een bijna verheven sfeer, waarin niets sensueels te onderkennen viel. Het was meer de stille vreugde yan het te verwachten jonge vee. Het betekende vermeerdering van de veestapel, welstand en ook aanzien. Nog plechtiger werd deze sfeer, toen men in later jaren overschakelde naar het stamboekvee.

Een uiterst merkwaardig verschijnsel heb ik persoonlijk meegemaakt op Wieringerwaard op de boerderij van mijn tante Maartje en oom Jan Blaauboer. Er werd toen al in ruime mate gebruik gemaakt van de K.l. Het was omstreeks 1936. Toen het Volkswagentje voor de oprit stopte en een man met een leren jas eruit stapte, was er geen sprake van een verheven sfeer. lntegendeel, mijn tante Maartje zei ............ daar heb je die rotvent weer en nadat de rotvent enige handelingen met de koeien verricht had en even binnenkwam, stond zij hem nauwelijks te woord en mijn oom Jan moest haar verzoeken een kopje thee in te schenken voor de arme man. Anders zou zij dit stellig niet hebben gedaan. Was het de onnatuurlijkheid, die haar tegen de borst stuitte???? Ik heb geprobeerd haar duidelijke afkeer van deze methode te weten te komen, maar ben daar niet in geslaagd. Zwijgers als zij waren, wuifde zij mijn vragen weg en antwoordde niet.

Terugkerend naar vroegere dagen, het was dus een dag van betekenis voor iedereen. De boerin en de dochters lieten zich, zolang de stier op het erf was, niet zien. Pas, als die weer verdwenen was, kwamen zij weer te voorschijn. Belangrijker nog was het als de hengst op het erf kwam. Dan heerste er een zekere verwachtingsvolle stilte. Want een veulentje was het lievelingetje van de hele familie en een nog veel kostbaarder aanwinst dan een kalfje. Ook dan bleven vrouw en dochters onzichtbaar in het huis en zorgden voor een feestelijke maaltijd, in de vurige hoop dat ze die niet voor niets hadden klaargemaakt. Want als de merrie de haar aangeboden echtgenoot afwees, hield alles op en was er geen kans op een veulentje. Zwijgend, zoals gewoonlijk, kwam de boer binnen en alleen de ogen van de boerin vroegen ........... en ..... en soms moest de boer met een hoofdbeweging Nee .... zeggen. Dan werd evengoed de feestelijke maaltijd genuttigd, want die was nu eenmaal gekookt, maar het slokkie bleef achterwege en men at zonder tevredenheid.

Wanneer het huwelijk wel was geslaagd, werd de merrie goed gevoed en in alle opzichten ontzien. Naarmate de tijd vorderde werd er nauwkeuriger op haar gelet en wanneer het uur der geboorte naderde, ging de boer nauwelijks meer naar bed. Ik heb mijn neef van twee en vijftig jaar zien huilen van ontroering, toen, nadat hij een kwartier eerder nog had gekeken en er nog niets aan de hand was, het veulentje op bibberende beentjes trachtte op te staan. De familie, meiden en knechts feliciteerden elkaar en menig traantje werd geplengd. Nog groter was de vreugde als de baby een dochter was, want dat schiep weer mogelijkheden tot vermeerdering of tot het bedingen van een hogere prijs op de aan de Schager kermis verbonden paardenmarkt.

In later dagen, ongeveer 1937, hadden verschillende boeren een hengst in eigen bezit. De hengst, die ik zeer goed heb gekend, heette Jaap en was een prachtbeest. Hij torende ver boven iedereen uit en was het vriendelijkste dier dat men zich denken kon. Zijn fletse blauwe ogen keken goedmoedig de wereld in, een wereld, die voor hem alleen maar uit plezierige gebeurtenissen bestond. Iedereen verwende hem en was vol zorg dat hem niets zou overkomen. Hij werd rondgereden in een soort luxe verhuiswagen van binnen dik gecapitoneerd en met een privé-chauffeur. Bij al zijn gewilligheid had Jaap één eigenaardigheid. Hij wilde beslist niet alleen zijn. 's Nachts had hij een geit bij zich voor de gezelligheid. Maar als hij op reis ging, hetgeen nogal eens gebeurde, was hij onrustig, schopte de bekleding stuk en hinnikte aanhoudend. Om hem in alles terwille te zijn, was in het schot van de wagen, naast de chauffeur, een opening gemaakt, waardoor Jaap het machtige hoofd kon steken, om dan speels op de mouw van de chauffeur te sabbelen of hem pijnloos in zijn arm te bijten. Omdat Jaap altijd op dat éne plaatsje stond, werd er in de wagen nog een extra schot gezet op de afstand, waartussen Jaap precies paste, zodat er nog minder kans bestond dat hij zou struikelen bij plotseling remmen of zoiets. Bij aankomst op de boerderij was iedereen aanwezig om hem te verwelkomen, waarna, ook toen nog, de boerin en de dochters naar binnen gingen. De deur werd gesloten en zij lieten zich niet meer zien. Het waren de mannen, voor deze gelegenheid thuis gebleven, om als koppelaars op te treden en het huwelijk helpen tot stand te brengen, waarvoor Jaap gekomen was. Het ja-woord moest echter van de merrie komen. Zei zij dat niet, dan werd Jaap weer onverrichterzake naar zijn koets gebracht en werd er geen enkele poging gedaan om de merrie tot andere gedachten te brengen. Zij zou Jaap eens kunnen bezeren en Jaap mocht niet bezeerd worden. Nergens en nooit, want hij had zijn eigenaars zo'n f 45.000,- gekost.

De afwijzing die Jaap te incasseren had gekregen, liet hem volkomen koud. Hij had reeds geleerd dat er binnenkort wel weer een andere dame op hem zou wachten die misschien wat toeschietelijker zou zijn. Bovendien had hij in zijn achterhoofd de gedachte aan het snoepje dat hij altijd na afloop kreeg n.l. een mengsel van 50 opgeklopte eieren en twee liter room, dat hij uit een emmer gretig opslobberde en waarvoor de boerin met een natte doek naar buiten kwam om zijn lippen weer mooi schoon te maken. Maar als er niets gepresteerd was, bleef het snoepje uit en dan keek hij wel even verwonderd om als hij weer naar zijn luxe koets werd gebracht en dan kon je hem ZIEN denken ........... NOU JA, PECH GEHAD ............

Het is een moeilijk te achterhalen zaak of het dorp Sint Maarten haar naam te danken heeft aan een heilige Maarten. En zo ja, welke Maarten, want er waren er meer dan één Mogelijk wordt bedoeld Martinus van Tours, zoals hij werkelijk heette en die later heilig werd verklaard. Hij leefde van 1316 tot 1397 en was o.a. beschermheer van de handel in het gehele Franse rijk. Aan zijn naamdag, de lle november, zijn nog vele oude volksgebruiken verbonden. In de loop der eeuwen is dit in West-Friesland een speciaal kinderfeest geworden, terwijl het vroeger een feestdag was voor volwassenen èn kinderen. Dit feest werd en wordt nog keuveltjesavond genoemd. Het woord keuveltje is eveneens moeilijk te achterhalen. Het zou kunnen wijzen op een gezellig babbeltje, want de handelsmensen, die hun koopwaar langs de boerderijen trachtten uit te venten, maakten daar natuurlijk een praatje en geen sterveling zou eraan hebben gedacht om zo'n man aan de deur te laten staan. Integendeel. Vanzelfsprekend kwam hij achterom binnen en terwijl de boerin en de dochters zich met enthousiasme over zijn koopwaar bogen, dronk hij vele koppen koffie, of, afhangend van de tijd waarop hij verscheen, een bord pap. Een graag geziene koopman was de kirrel met de goudkast, want ook die kostbare artikelen werden op deze manier aan de man, of liever, aan de vrouw gebracht en ook allerlei soorten textiel werden op deze wijze ver- en gekocht.

Een andere mogelijkheid is, dat het woord, keuveltje verband houdt met het woord covelkijn, hetgeen monnikspij zou betekenen, speciaal gedragen door bedelmonniken en naar dat bedelen verwijzen vele liedjes, die bij dit feest werden gezongen. Op de lle november dan, vormden zich groepjes kinderen die een uitgeholde koolraap bij zich droegen. Deze koolraap was zover uitgehold, dat er maar een wandje van een halve cm overbleef. Hierin werden vierkante stukjes uitgesneden en er werd een vetkaarsje binnenin geplaatst. Later werden hiervoor kleine stal lantaarns gebruikt en weer later en nu nog de bekende lampions. Gewapend met deze verlichte spullen plus een grote tas, liepen de kinderen in de avond langs de huizen en boerderijen en zongen hun liedjes, waarna ze van de mensen snoepjes, zoals zuurballen en kandij, en ook wel vruchten kregen, die speciaal voor deze gelegenheid werden ingeslagen. Tegenwoordig komen er ook verkleedpartijen aan te pas, maar in de tijd van de Witten-kinderen was dat er niet bij.

Het gekregene werd eerlijk verdeeld en daarmee was het feest afgelopen. Hier volgt een voorbeeld van een liedje dat model mag staan voor de vele andere, die vrijwel alle op hetzelfde neerkwamen.

Sinte Maarten, het is zo koud,
geef mij een turfie en wat hout.
Sinte, Sinte Maarten,
de kalvers dragen staarten,
de koeien dragen horens,
de kerken dragen torens.
Hier komen we bij een rijke man,
die zo veule geven kan.
Veel zal hij geven,
lang zal hij leven,
zalig zal hij sterven,
de hemel zal hij erven.
God zal hem belonen
met 100.000 kronen.
Met 100.000 rokskes an,
daar komt Sinte Maarten an.

Vrijwel alle stolpboerderijen waren volgens hetzelfde patroon gebouwd en ingedeeld, alhoewel de afmetingen verschilden en de koegang soms rechts en soms links was geprojecteerd. Aan het einde van de koegang was de voordeur, die zelden openging. Alleen voor een dode, die op de traditionele wijze naar het kerkhof werd gebracht, zoals reeds eerder is verteld. Een andere gelegenheid was die voor een bruidspaar. Zo'n bruidspaar reed in een versierde sjees naar het raadhuis te Sint Maarten en werd gevolgd door kapwagens, waarin de familie en de genodigden zaten. Bij voorkeur moesten die kappen wit zijn, doch als die niet voorhanden waren, nam men genoegen met zwarte kappen. Hoofdzaak was dat ze alle van dezelfde kleur waren. De bruid droeg onveranderlijk een zwarte japon en natuurlijk de gouden kap.

De bruidegom was eveneens in het zwart, waarschijnlijk in hetzelfde pak, waarin ook zijn vader was getrouwd. Als de maten niet zo best overeenkwamen met het figuur van de bruidegom werd dit met een paar spelden, zoveel mogelijk onzichtbaar verholpen. Was het pak in zijn geheel te nauw, dan werd de broek aan de achterkant open geknipt en er een driehoekje van zwart luuster in gezet. Luuster was een prachtig glanzende stof, die geheel uit de handel is verdwenen. Jas en vest werden met veters naar elkaar toe getrokken, zodat de bruidegom letterlijk en figuurlijk werd ingesnoerd. Na afloop van de huwelijksvoltrekking stonden er een massa kinderen voor het raadhuis te wachten en dan strooide de bruid met milde hand bruidsuikers uit, die onder luid getier en gelach werden opgeraapt en gegeten. Hiermee ging wel een uurtje heen en daarna ging men naar huis, en nu het huwelijk een feit was, pronkte er aan de zweep van de bruidegom een soort veldboeket, als bewijs en teken hiervan. Als regel word de bruiloft gevierd in het huis van de bruid en daar stonden dan lange tafels op de "dars", beladen met allerlei heerlijkheden. Het feest begon in een rustig tempo en dat bleef zo tot de mannen moesten melken. In de winter, wanneer de koeien op stal stonden, was dit een langdurige klus. Want niet alleen moest er gemolken worden. doch ook werden de stallen voorzien van vers stro, de groep schoongemaakt en de beesten gevoerd. Daarom werden huwelijken als regel in het voorjaar gesloten, meestal in mei. Dan was de grote schoonmaak achter de rug en kon het jonge paar op een schone boom beginnen. Het woord boom is waarschijnlijk een samentrekking van bodem.

De vrouwen vonden het dan tijd worden om efkes de biene te rekke, want ze hadden nog heel wat voor de boeg. Zo tegen half acht kwamen de buren aan druppelen en dat waren er heel wat, want zówel de bewoners van het dorp, waar de bruid woonde, als die van het dorp waar de bruidegom woonde, zo die afkomstig was uit een ander dorp, werden allen verwacht. Uitnodigingen werden niet gezonden, noch mondeling noch schriftelijk. Het was een wet van Meden en Perzen dat iedereen kon komen. onverschillig van welke rang of stand. Wilden of konden sommigen niet komen, dan was dat hun eigen zaak en daar werd verder niet over nagekaart. Ook toen werden voordrachten gedaan en gedichten gemaakt, die zonder uitzondering zeer pikant waren. Niemand ging die nacht naar bed, want als het feest een beetje op zijn eind begon te raken, was het weer tijd om de koeien te gaan melken en begon er een nieuwe dag. Voorzover mogelijk gingen de vrouwen dan nog even op ien oor. Daarna werden de resten van het feest opgeruimd en daarmee was de bruiloft afgelopen. Gedurende de tijd van de ondertrouw, die ongeveer twee weken voor de huwelijksdatum begon, hadden de bruid en bruidegom een bloemetje, gemaakt van een lapje zijde, om het oor van hun kopje en eveneens om de voet van hun glaasje. Een bloemetje dat er bij het afwassen werd afgenomen en er daarna weer zorgvuldig werd omgebonden.

Slechts voor deze twee indrukwekkende gebeurtenissen werd dan die voordeur geopend. Verder kwam altíjd iedereen achterom, waarbij men dan meteen op de koegang stond. Het achterend grensde direct aan de koegang, soms afgeschoten door een houten wand, waarin een deur was gemaakt, maar soms ook geheel opengelaten. Voor een stedeling, die voor het eerst zo'n koegang betrad, was de aanblik van die vele kleuren om de ogen uit te kijken Vooral in de zomer, als de koeien in de wei liepen en alles brandschoon was. Langs de gehele lengte van het huis was de houten wand langs de koegang hard-blauwglanzend geschilderd. De grond bestond uit gele steentjes, waarop een zwartgelakte houten loper lag, die kleine opstaande randjes had. Hierop, precies passend, lag een wollen loper van prachtig rood. De muren achter de koestallen waren wit gekalkt en de schotten tussen de koeien eveneens wit. Op het stalhout lag eveneens die rode loper en de groep was zwart gelakt. De grond van de stallen was met zand bestrooid en keurig recht geharkt. Hierin waren met een stoof vierkanten gedrukt, zodat er een patroon van een dambord ontstond. Een adembenemende indruk, vooral wanneer die stallen versierd waren met planten en oud porselein uit de familie.

Aan de voorkant van het huis, dus naast de voordeur, lagen de twee kamers, achter elkaar en verbonden door een smal gangetje, dat ontstond doordat er in beide kamers bedsteden waren, in iedere kamer aan weerszijden van dat gangetje. Ook op de koegang waren nog twee bedsteden in het vierkant uitgespaard en hier sliepen de knechts en eigen zoons of de knecht en zoon tesamen, want onderscheid werd daarin niet gemaakt. De knecht, of knechten, leefden in gewoon gezinsverband met de anderen mee. Zo'n uitgespaarde bedstee noemde men een koes. Het vierkant diende om het hooi te bergen en de overige ruimten lagen daaromheen. De kamers aan de voorkant, de koegang aan de ene zijkant, achter in het midden het achterend en aan de andere zijde de grote dars, waar het koren, de haver en de tarwe werd gedorst. In de winter stonden in het achterend de paarden en in de zomer werd er gewoond. In sommige boerderijen maakte men een staltje. Een eerste schot tussen twee koestallen werd weggenomen, de grond voorzien van vloerbedekking en enige meubelen, voornamelijk een tafel en wat stoelen en daar woonde men dan, zodat ook het achterend schoon bleef.

Het laat zich nauwelijks voorstellen wat een enorm werk het was om, als het vee naar buiten kon, het hele huis schoon te maken. Het huis, waar allen onder één kap de winter doorbrachten. De koeien, paarden, honden, een paar geiten en enige katten. Dagen en nachten lang werden ramen en deuren opengelaten (dat kon toen nog zonder bezwaar) om de penetrante koedamp eruit te laten waaien, hetgeen nooit helemaal lukte. Zelfs in een stal, die al jaren niet meer als zodanig gebruikt werd, bleef nog altijd iets van die geur hangen.Verder stonden dan nog op het erf, de boet, een soort schuur, het wagenhuis en de varkensstal en, niet te vergeten, het huissie, dat boven de sloot stond, die het erf van het weiland scheidde en bereikbaar was langs een tegelpad als het erf modderig was door vele regens.

Wanneer de koeien waren gemolken en de melkkros het erf opreed, stond op het stalhout een hele rij grote vloke (ondiepe)schalen klaar, waarin de melk gegoten werd. Tegen die tijd kwamen de katten, soms vier in getal, hier en daar vandaan en dronken zich vol en rond tot ze niet meer konden. De volgende morgen vroeg werden die schalen afgeroomd en de room in de karnton gegoten. De ochtendmelk werd laat in de middag afgeroomd, hetgeen gebeurde met een rond, eveneens vlook schaaltje met een oor eraan. Dit schaaltje had zeer scherpe randen om vlak onder de room te kunnen glijden. De boerin, want dit was haar werk, begon aan de buitenkant en draaide haarscherp langs de reeds afgeroomde rand naar binnen. Dit gebeurde dus tweemaal per dag. Ongeveer drie maal per week werd er gekarnd. In het deksel van de karnton was een gat gemaakt. Hierdoor werd een stok gestoken, die aan de onderkant was bevestigd aan een ronde platte schijf met gaatjes erin. Die werd door één van de mannen op en neer gestoten in de room, zolang tot de boter zich afscheidde, die er bij klontjes met de handen werd uitgehaald en tot een bal gekneed. Van de overgebleven karnemelk werd met gort de bekende brij gekookt tot een stijve dikke massa. Koud geworden, werd er met een mes iedere avond een stuk afgesneden, dat met wat karnemelk weer even werd opgekookt en daarvan werd voor het naar bed gaan nog een bordje gegeten. Met deze brij-maaltijd meegerekend, werd er ongeveer zes maal per dag gegeten, waarbij wij moeten bedenken dat de mannen soms om vier uur in de morgen opstonden. Zij aten dan voor zij te melken gingen een paar stikken en zo tegen l0 uur was het koppiestijd. Ook weer een broodmaaltijd. Ongeveer half een werd de warme maaltijd opgediend en vóór het melken opnieuw een paar stikken. Na afloop daarvan weer een uitgebreidere broodmaaltijd en dan in de avond nog een bordje brij.

Wanneer er kaas was gemaakt, bleef er waai (wei) over, die, vermengd met een soort meel, diende voor varkens- en kalfsvoer. Nadat er voor eigen gebruik voldoende boter was gereserveerd, werd de boter in koppen gedrukt, aan de bovenkant mooi afgerond en versierd met een figuurtje, waaraan men op de markt kon zien van welke boerderij de boter afkomstig was. In later jaren werd aan de te karnen room wat kleurstof toegevoegd om een mooiere kleur te verkrijgen. In die zeer vroegere dagen was de boter dan ook veel bleker en nauwelijks te onderscheiden van de reuzel. Het was deze reuzel die, vermengd met peper en zout, in het lokje werd gebruikt dat in de irrepels werd gezet, d.w.z. in gesmolten toestand.

In de bedsteden was onveranderlijk aan het voeteneind een kreb. Dit was een soort houten ruif over de gehele breedte van de bedstee en hierin werd een kind vanaf de geboorte gelegd. Zo hoefde niemand even op te staan als het kind eens onrustig was. De moeder gaf het een slokje drinken van eigen fabrikaat en legde het weer terug in de kreb. Meestal merkte papa er niets van en zijn nachtrust werd dus niet gestoord. Wanneer er zich een nieuwe baby aankondigde, moest er een ander plekje voor het andere kind worden gezocht. Wanneer dit niet gebeurde, behield het kind zijn kreb, totdat het eruit groeide. Dat dit vreemde gevolgen kon hebben, ondervond eens een echtpaar. Hun kind bleef lang klein en bleef nog steeds in de kreb slapen. De ouders werden eens pijnlijk verrast, toen een zacht stemmetje zei ......... Pa, as je klaar benne met op en neer wuppe, kroig ik dan een slokkie water ??? Het kind, dat plaats moest maken voor een nieuwe baby, werd meestal te slapen gelegd bij een oude vader of moeder, die thuishaald was, hetgeen nogal eens het geval was.

Aan het hoofdend van de bedstee was eveneens een plank gemaakt, waarop het onontbeerlijke instrument stond om nachtelijke noden op te vangen, welke instrumenten soms van prachtig tin waren en waar ook vreemde dingcn mee konden gebeuren. Zo geviel het eens dat de jonge Klaas Wit en zijn broer Arie, die samen in de koes sliepen, een hevige ruzie kregen, waarbij Klaas de strijd won en Arie het onderspit delfde. Arie zon op wraak en kreeg een grandioos idee. ln het tinnen instrument, dat boven hun hoofden troonde, maakte hij een klein gaatje en daar hij op die nacht van dat instrument gcbruik moest maken. zette hij het weer terug op de plank met het gaatje precies even over de rand boven Klaas hoofd, wiens hoofd en kussen drijfnat werden. Toen die letterlijk en figuurlijk nattigheid voelde, zei hij....G.V.D. greep het instrument en keerde het boven het hoofd van Arie om. Maar die had met een vooruitziende blik het bed reeds verlaten en de rest van de nacht in het hooi geslapen. Moeder Mietje en de meisjes hadden er hun handen vol aan om het beddegoed wat te drogen en weer bruikbaar tec maken en wat zelden gebeurde ....... moeder Mietje werd puur poestig. Later op de dag kreeg Klaas de kans om de rekening tc vereffenen. Toen Arie nergens op verdacht was en naar een schaap stond te kijken, gaf Klaas hem een stevige opdoffer in de rug en Arie viel languit in de sloot, vlak naast het huissie, waar moeder Mietje juist een bezoek bracht. De altijd vriendelijke en geduldige moeder Mietje schoot uit haar slof en werd nog poestiger. Had ze ook al niet een best donzen kussen moeten weggooien???? en nou weer die natte jongen, die weer moest worden verschoond?????

Gaan jai maar es efkes die natte rotzood uit doen, beval zij. Ik wil je zo niet in huis hewwe ....... Arie verbleekte. Zich zomaar uitkleden buiten ...... op het natte gras???? Dat was nog nooit gebeurd. Uitkleden en verschonen, dat deden ze éénmaal in de maand en dan in de grootste afzondering. Geen sterveling zou daar ooit iets van mogen zien. Diep ongelukkig, protesteerde hij zachtjes en moeder Mietje verminderde de straf door hem naar de boet te verwijzen. Doen deer maar efkes je kleren uit ......... zei zíj, ik gaan je efkes ofspoele. Zo mogelijk verbleekte Arie nog meer. Ofspoele??? want als zij zich verschoonden, kwam daar nooit water aan te pas en nou????? OFSPOELE ??????? Wat most dat worre ?????, maar hij deed wat hem gezegd was, want ook moeder Mietje deelde in het ouderlijk gezag, waaronder de kinderen niet uitkwamen. Moeder Mietje putte een aker water uit de regenbak, ging naar de boet en zei door een kier in de deur ......... Gaan met je rug nei de deur staan ........... Zij had haar kaper over haar ogen getrokken en hield haar ogen stijf dicht. Indien zij dit niet zou hebben gedaan en een glimp van Arie´s naakte lijf had gezien, zouden ze elkaar nooit meer hebben durven aankijken. Zlj raakte even met haar hand Arie´s schouder aan, trad twee passen terug en gooide de helft van het water tegen hem aan en beval dat hij zich zou omkeren. Duizend doden stervend, gehoorzaamde Arie en kreeg de rest van het water over zijn voorkant, waarop moeder Mietje maakte dat zij wegkwam en Arie zich weer in de spullen kon steken, die zij voor hem had meegebracht. Natuurlijk werd hij prompt verkouden, want water op zijn blote lijf had hij nog nooit gevoeld en hun in baai verpakte lijven konden zoiets ook niet ongestraft verdragen. Weliswaar had Klaas diep medelijden met zijn broer en voelde zich ook wel wat schuldig als hij de niezende, snuivende en proestende Arie zag, maar hij liet niet na het slachtoffer stevig te pesten, zoals dat gebruikelijk was. Dat mocht nu eenmaal. Dat was altoid zo weest .........

Tot iets, wat ook altijd zo weest was, behoorde het afschuwelijke kermisvermaak van het kat-gooien. Een kat werd in een ton opgesloten en die ton werd aan twee touwen tussen twee bomen opgehangen. Er werd een pot gemaakt en men begon met knuppels tegen die ton te gooien. Degene, die het lukte de kat dood te gooien, kreeg de pot en ook daaraan deden de Witten-zoons opgewekt mee, ondanks het feit dat diezelfde Witten grote dierenvrienden waren. Maar in dit spelletje stak geen kwaad. Het was toch immers altoid zo weest .....

Zo langzamerhand begonnen de kinderen van Klaas en Mietje oud genoeg te worden om op trouw-vrijers-voeten te gaan en het was Arie, die zijn eerste ernstig gemeende avontuur moest bekopen met een diepe belediging, waarin de gehele familie deelde. Toen het weer eens Vallekoger kermis zou worden, had de altijd rustige en stille Arie reeds enige maanden van tevoren besloten om Engeltje Bakker uit te vragen, want die had in zijn hart een klein vonkje doen ontsteken.

Engeltje Bakker was de enige dochter van de weduuw Bakker, wonend op Valkoog, die nooit anders dan bij deze naam werd genoemd. De vader was reeds lang overleden en de trotse, statige en zeer welgestelde weduuw Bakker leidde het boerenbedrijf voortreffelijk. Toen Engeltje haar moeder blozend vertelde, dat zij door Arie Wit UIT vroegen was, reageerde de moeder niet onwelwillend. Een zoon van Klaas Wit was wel niet HELEMAAL Engeltje's stand, maar het kon ermee door. Ook vader vond het geen slechte keus van zijn zoon, want als die kermis ertoe zou leiden dat het wat werd tussen die twee, kwam Arie in een opgemaakt bed. De weduuw Bakker zou ook wel niet eeuwig leven en Engeltje was haar enig kind ...... dus ....... en hij voorzag zijn zoon rijkelijk van kermisgeld.
Engeltje was op die lang verwachte zondag al vroeg uit de kast kropen (mooi aangekleed), maar haar strenge moeder had haar verboden zich buitenshuis te vertonen, al was het maar één seconde, om dezelfde reden waarom Engeltje aan niemand had mogen vertellen dat zij uit vroegen was. Want het bijna onmogelijke zou misschien toch nog eens mogelijk kunnen zijn, n.l. dat die Arie Wit niet zou komen opdagen en haar dochter de risée zou worden van alle dorpen, tot ver in de omtrek.

Maar Arie Wit kwam wel. Eveneens trots met paard en wagen voorrijden. Toen het jonge stel wilde vertrekken om in de herberg te gaan dansen, haalde de weduuw Bakker haar beurs uit haar disak en legde 50 gulden voor Arie neer. Die wist volstrekt niet wat dat betekende en toen het tot hem doordrong, richtte hij zich op en op dat moment zal hlj zeer zeker op vader hebben geleken.
Ik hew genog van moin vader vongen!!!!
, zei hij stug........... Ik hew dat hillegaar niet nodig ............
Maar de weduuw Bakker zei ....... Je hewwe het taar te neme, aars kroig je moin Engeltje niet mee ........ As 't niet anvalt, zel je leiter nooit kenne zegge .......... dat moidje heb me puur geld kost ...........
Arie was volstrekt niet tegen deze situatie opgewassen en wist niet wat hij ermee an most. Hij stak het geld in zijn zak en nam Engeltje mee naar de herberg om te gaan dansen. Of hij van die eerste kermisdag, die, zoals de traditie dat wilde, bekroond werd met een erotisch avontuur, ten volle heeft genoten, zal niemand ooit weten.

De volgende morgen legde Arie zwijgend de 50 gulden op de tafel voor vader neer. Als hij een koeienklad op tafel had gelegd, zou vader's reactie niet anders zijn geweest.
Wat mot dat .......
vroeg hij nukkig ........ je kenne moin niet wois make dat je dat overhouwe hewwe en as ie het overhouwe hewwe, dan ben je een barrel en een vraier van lik me vessie. Toen hij de waarheid hoorde, versteef hij en ook moeder Mietjes altijd bezige handen bleven even stil.
In deze streek met zijn eeuwenoude wetten en normen van wat mag en wat niet mag, wat fatsoenlijk is en wat niet, gaat boven dat alles uit de zucht naar onafhankelijkheid. Ze waren al afhankelijk genoeg van allerlei omstandigheden, waaraan ze niets konden doen en waar ze totaal machteloos tegenover stonden, zoals ziekte onder het vee, mislukte oogsten enz. enz.
De foine beweerden wel dat het allemaal van God kwam en dat het voor je bestwil was, maar as je die foine most gelove, nou, dan lustte je er nag wel ientje. Dus dat leite we maar zo ........

Maar afhankelijk van een medemens en als het dan nog niet nodig was ook ...... nee, dat was te gortig ....... Vader kwam bij uit zijn verdoving en vroeg met een stem, zwaar van minachting .......... En, dat hew je nomen????? Wat most ik aars?, verdedigde Arie zich, ik kan Engeltje toch niet in de stront leite zakke .......
Hierop zei vader niets meer. Hij gelastte moeder Mietje zijn sundasse kleren te pakken en Arie werd bleek om zijn neus. Wat gaan je doen ???, vroeg hij timide. Vader verruilde zijn slobpak met de zwarte kleren en zei zijn zoon verachtelijk aankijkend ......... Wat jai dein most hewwe Zeun ....... je benne een skoitloister en je hewwe hem lillik uit de broek leite hange ......... Toen hij klaar was met verkleden, drukte hij zijn zwarte petje op zijn hoofd en ging, gewapend met een dikke stok, op Valkoog an, als een haan van de stoter.

Ook op de tweede kermisdag werd alleen het hoognodige gedaan en de Vallekogers zaten nog wat lodderig achter een borreltje aan hun tafels. De ouderen met herinneringen aan vroeger, toen ze zelf nog jong waren en aan de genoten maaltijden. De jongeren met een hoofd vol van erotische genoegens die ze genoten hadden. Maar allemaal vlogen ze tegen de ramen op en bijna erdoor, toen ze vader zagen langslopen.

No ...... is dat niet Kaas Wit van Groenveld ????? No, wat zou die hier moete ????? Wel ja, Arie is met Engeltje UIT ........ zou er wat beurd weze ????? Weer gaat ie nei toe ????? No, nei de weduuw Bakker vanzelf .......... no, wat zou ie deer moete ?????
......
En ze namen zich voor om dat zo snel mogelijk te weten te komen, want dat was toch een beetje vreemdig' Maar dat zou ze dun door de darmkes lopen, want ze kwamen het nooit te weten.
Klaas Wit stapte zonder kloppen of iets van dien aard de boerderij van de weduuw Bakker binnen en vond moeder en dochter in een kamer. Hij stuurde meteen Engeltje weg met de woorden ........ gaan jai maar efkes op de koegang !!!!! Wat er zich tussen de vader en de weduuw heeft afgespeeld, weet niemand precies. Het gerucht wilde dat vader de weduuw een klap zou hebben gegeven, maar daarin is nooit duidelijkheid gekomen. Wel vertelde Engeltje later, dat moeder zo verlegen slecht sliep de leste toid. Zij kon zomaar inienen midden in de nacht een rare skreeuw geve .........
Wel een bewijs dat de trotse weduuw Bakker tot diep in haar ziel geschokt moest zijn geweest.

Een dagje uit
Een dagje uit
Staand geheel rechts Engeltje Bakker vierde van links Antje Appel en vijfde van links haar dochter Neeltje

Arie en Engeltje belandden ondanks het vreemde begin in de huwelijksboot en Arie viel inderdaad met een plof in het opgemaakte bed, dat zich onder zijn leiding uitbreidde tot een tienpersoons lits-jumeaux en zij leefden nog lang, maar niet gelukkig. Misschien had bij Antjes geboorte de geluksfee even om de hoek gekeken, maar bij de wiegen van de andere kinderen had zij geschitterd door afwezigheid. Neen, de kinderen Wit zijn niet gelukkig geweest en voor een groot gedeelte werd dit veroorzaakt door de enorme taboes die op de allernatuurlijkste facetten van het leven rustten en waaruit een diepe, volstrekt onnodige schaamte voor intiemere zaken ontstond.

Zo makkelijk en eenvoudig als er over deze facetten bij de dieren werd gesproken, zo weggesloten waren die als het de mensen gold. Vanaf hun vroegste jeugd werden de kinderen geconfronteerd met alle kanten die het boerenbedrijf nu eenmaal heeft. Zij stonden erbij als in het najaar het varken werd geslacht en vertrokken daarbij geen spier. Zodra ze iets konden vasthouden, mochten ze zelfs de slachter helpen. Die pakte het varken bij een voorpoot en trok het omver. Het kind moest dan, tenminste als het over de nodige kracht beschikte, de andere voorpoot vasthouden, op dat de slachter het lange en vlijmscherpe mes precies in de hartstreek kon stoten.
Ook het kalven van de koeien had voor hen geen enkel geheim en het kon gebeuren dat een knaapje van een jaar of vijf, aan de hand van zijn vader staand, met vakmansoog constateerde dat de skeipe nodig onder de ram moesten. Leven en dood wisselden elkaar af op een boerderij en werden aanvaard als de gewoonste zaken van de wereld. Castratie kwam nogal eens voor en ook dit was voor de kinderen geen raadsel. Met hun argeloosheid en nieuwsgierigheid stonden ze midden tussen de wonderen der natuur en ze kenden het leven in de diepte en wisten al vroeg de oorsprong ervan. Het was allemaal zo gewoon en vanzelfsprekend.

We kregen eens een nicht met haar zoontje van een jaar of zeven op bezoek. Hij vroeg mij of onze poes een kat was of een kater en omdat ik hem nog zo jong vond, zei ik dat ik het niet wist. Hij pakte het beest beet en bekeek het vakkundig. Toen wierp hij mij een minachtende blik toe en zei: 't ls een kater en hai is sneden ok ...... Maar deze voor een stedeling enigszins verbijsterende openheid en kennis van zaken betrof wat betreft de kinderen de veestapel. Alles op dit gebied, betreffende de volwassenen, was weggesloten achter een, met zeven zegelen gesloten deur. Sexueel leven bestond natuurlijk. Hoe ongaarne ook, dat moesten zij wel toegeven, maar daarmee hield het dan ook op. Sexueel leven en de schaamte ervoor gingen hand in hand en veroorzaakten soms een diep leed. Dit gold ook voor ziekten en gebreken, die zonder meer werden doodgezwegen. Een ziekte in het beginstadium werd genegeerd in een voortdurende schaamte en onwil om er iets meer over te weten te komen. Erover praten was helemaal uitgesloten. Pas, als de patient minder en minder werd en op het bed terecht kwam, begonnen ze in te zien dat het een ZIEKTE was en dat ze er niet meer onderuit konden komen om dat te erkennen. Alle verschijnselen, die daaraan voorafgingen werden teruggebracht tot luiheid, slordigheid enz. enz. Trouwens, ook nu nog horen we via de nieuwsmedia dat er hier of daar een moeder opduikt, die haar kind aan het oog van de buitenwereld heeft onttrokken en opgesloten heeft gehouden vanuit diezelfde schaamte.

Een treffend voorbeeld van die onnodige schaamte en wat dat kon bewerkstelligen was wel mijn tante Maartje. De vrolijke Frans, de lachebek, waarover moeder Mietje zich zorgen had gemaakt vanwege het gebrek aan ernst en vanwege de verzotheid op pretjes van haar jongste dochter. Maartje trouwde met Jan Blaauboer en kreeg een dochtertje, genaamd Maria. Tot haar diepe ontzetting bemerkte tante Maartje dat zij twee maanden daarna opnieuw in verwachting was. De lach stierf voorgoed op haar lippen en haar vrolijkheid maakte plaats voor een lichte depressie, die haar nooit meer heeft verlaten en met de jaren erger werd. Zïj schaamde zich kapot. Zo snel ..... zo gauw alweer ....... wat moesten de mensen wel denken? Dat ze soms nooít iets anders deden????? En zij sloot zich op in haar huis en vertoonde zich nergens meer. Ook de familie vond het nu niet bepaald iets om over te juichen en ze deden niet veel om hun zuster op te beuren. Toen het verschrikkelijke feit wereldkundig werd, kreeg ook de arme Jan zijn deel. Opmerkingen als ........ Je hadde zeker puur haast.......... of ............ je hadde zeker niks aars te doen .......... werden aan de lopende band gemaakt en het jonge paar zat naast de wieg van hun kindje en keek elkaar mistroostig aan.

Het ongelukkige toeval wilde dat zich bij mijn oom Jan de eerste verschijnselen openbaarden van doofheid. Dit verergerde nogal snel en het duurde niet lang of hij begon de mensen te vermijden, maar ook hier weer werd er door de schaamte geen poging gedaan om hier iets aan te doen. Wanneer we bedenken dat reeds tachtig jaar eerder Beethoven werkte met de z.g. "soeplepels", zou het voor oom Jan misschien nog mogelijk zijn geweest om deze handicap wat te verlichten of uit te stellen. Maar daarover werd niet gedacht. De schaamte, de onwetendheid en het wantrouwen in artsen verhinderden een poging in deze richting.

Deze ellende, gevoegd bij de schande van een zo onbehoorlijk vroeg verwekt tweede kind, stortte het gezinnetje in een dodelijk isolement. Oom Jan wilde met zijn dove kop, zoals hij het zelf noemde, nergens meer heen. Tante Maartje wilde niet alleen ergens naar toe en de beide kinderen wilden, opgroeiend, hun ouders niet in de steek laten. Het isolement werd groter en groter en werd nooit meer doorbroken. Zij leefden gevieren eenzaam op hun boerderij en hadden, behalve het strikt noodzakelijke, vrijwel geen contact met anderen. Tot ieders verbazing trouwde dochter Marie, zoals alle Maria's genoemd werden (behalve mijne weinigheid) nog heel laat en dat was voor tante Maartje de genadeslag. Zij werd zwaarmoediger en zwaarmoediger. Ondanks het feit dat zoon Gerrit vrijgezel bleef en bij zijn ouders bleef wonen, kon zij over het heengaan van haar dochter niet heenkomen. Zij overleed in 1937 volkomen depressief, haar dochter met een levensgroot schuldgevoel achterlatend.
In maart 1091 stierf moeder Mietje, diep betreurd door haar kinderen en het was natuurlijk weer Antje, getrouwd met haar Piet en nu moeder van dochter Neeltje en zoon Klaas, die haar intrek nam in het ouderlijk huis en de verzorging van vader op zich nam. Voorwaar geen kleinigheid !!!!!

Misschien als compensatie voor de zware taak, die zij op zich had genomen, bedacht de kittige Antje iets nieuws. Zij wilde een winkeltje beginnen. De Witten versteven ......... Een winkel ......... een Wit in een winkeltje ........ en ze voelden zich puur tegen de haren op streken. Maar ja, dat was natuurlijk weer Antje ....... Had zij niet altijd iets anders gewild dan de anderen ????? ......... en die Piet Appel ???? ........ die was ook niet wijzer. Die was van hetzelfde pot nat. Altijd maar bezig met die Staatspensionering ..... wat kon je van zulke buitenbeentjes verwachten ???? Maar Piet's gouden handen metselden wat, timmerden wat en verfden wat en daar was het winkeltje, één en al glans. Blinkend blauw en zwart geschilderd en met een rood-betegelde vloer en over dat alles heen het glanzende koper van de grote hang- en de weegschaal, de gewichten en de koperen handvaten van de scheppen. De stopflessen met zuurtjes en andere zaken en de bakken met rijst en kippevoer, waar ik mee winkeltje-spelen mocht als ik in mijn prille jeugd met mijn moeder bij hen logeerde. Dat was nog eens iets anders dan dat stomme speelgoedwinkcltje dat ik bezat en waar je toch nooit iets "echts" mee kon doen. Het winkeltje van tante Antje staat als een helder lichtje in mijn herinnering.

Maria Makkes (moeder Mietje)

In die tijd kreeg vader plotseling het wild in de biene en wilde de hort op ....... Mogelijk beviel het hem niet dat Antje meer en meer de baas over hem ging spelen, want, ouder wordend, liet zij zich niet makkelijk meer de broek opbinden. Hij gaf dus de wens te kennen dat hij ook wel eens een hortje bij zijn andere kinderen wilde vertoeven ....... Dat dit bericht nogal frustrerend op zijn kinderen en vooral op zijn schoonkinderen overkwam, laat zich begrijpen. Maar voor het vaderlijke gezag, dat nooit naliet invloed uit te oefenen, bogen zij zich en vader kwam ...... zag ...... en ging op zijn zoons of schoonzoons plaats zitten om daar een halfjaar te blijven zitten en zijn zoon of schoonzoon daardoor naar het ondereind van de tafel te verwijzen.

In vrijwel alle boerderijen staat voor de dam, tussen de ramen een "tafelkassie", een langwerpig kastje, ter hoogte van de tafel die er tegenaan geschoven werd. De deurtjes zaten aan de beide korte kanten. De boer bewaarde daar zijn papieren, tabak en pijp en andere rommeltjes en tegenover hem, aan de andere kant van de tafel had de boerin haar vaste plaats en bewaarde aan haar kant in het kastje haar naaispullen, de breinaalden en een flinke voorraad sajet. De heer des huizes werd dus zonder meer van zijn plaats gejaagd en vader opende het laadje van het tafelkassie en wierp zijn zoon de tabak en pijp toe om zijn eigen dito erin te leggen. Dat zijn verblijf de nodige spanningen ontketende is duidelijk.

Bij ons in Amsterdam stond de tafel in het midden van de kamer. Eén van de bekende olietafels. Die waren van een soort rood hout en werden gewreven met een mengsel van terpentijn (hars) en vloeibare bijenwas, waardoor ze glommen als spiegels. Toen wij eens de eer genoten om vader te logeren te hebben, kregen mijn vader en opa eens een praatje over het te pakken krijgen van een paard in de wei als dat er geen zin in had om zich te laten pakken. Je kenne dan nag puur lang achter zo'n kreng anlope, zei mijn vader. Weerom ???? vroeg opa narrig ........ Je moete ze hewwe, want je moet ermee te werk ......... Ja, maar ...... zei mijn vàder, een opkomende drift beheersend ........ As je ze nou toch maar niet te pakken kan krijgen ............. Niks waard ........ zei opa, zijn magere vuistje op tafel slaand ........ Je MOET ze hew, want je moete dermee te werk ........ Dit ging zo enige keren heen en weer, tot mijn vader zich niet langer beheerste en met zijn berekracht ook op de tafel sloeg, die over de gehele lengte spleet, waardoor er een gaping ontstond van ongeveer drie cm breed.
Deze en dergelijke toestanden werden door opa's bezoeken veroorzaakt en toen hij enige jaren later te kennen gaf dat hij niet meer wilde reizen, slaakte iedereen een zucht van verlichting. Hij bleef daarna niet lang meer gezond en Antje verzorgde hem tot zijn dood, zoals zij dat eens had gedaan met haar geliefde grofader. Opa stierf in 1918 en toen de kinderen van oom Piet en tante Antje getrouwd waren, verhuisden z1j naar Sint Maarten en woonden in een klein wit huisje. Nog lang, en voor zover ik weet, gelukkig. In dat zelfde huisje woont nu nog hun kleindochter.

Het leven van de jongste zoon van Klaas en Mietje, het nakommertje Dirk, ging ook beslist niet over rozen. Hij trouwde met Maartje Wissing en zij kregen een zoon Klaas en een dochter, opnieuw een Maria. Gedurende de eerste twintig jaar ging alles naar wens, maar toen de beide kinderen getrouwd waren, kwam van alle kanten de ellende op hen af. Oom Dirk kreeg vage en onbestemde angsten, die hem altijd 's nachts overvielen en hem zijn bed en huis deden uitvluchten om enige uren door weiden en velden te zwerven, waarna hij die benauwdheden wat kwijt raakte en weer huiswaarts ging. Zorgen behoefde hij zich niet te maken, hij boerde goed en zijn gezin was gezond, d.w.z. het leek gezond. Noch bij de Witten, noch bij de familie van zijn vrouw konden vreemde afwijkingen geconstateerd worden .......... en toch ....... Zoon Klaas pleegde op veertigjarige leeftijd zelfmoord en de dochter Maria bracht een groot gedeelte van haar leven in diverse zenuwinrichtingen door. Een triest einde van een gezin dat in het begin niets dan voorspoedige beloften inhield.


Dirk Wit en Maartje Wissing
Dirk Wit en Maartje Wissing

Het zo opwindend begonnen leven van Arie en zijn Engeltje vertoonde ongeveer hetzelfde patroon. Zij kregen slechts één dochter, de eerste van alle Maria's. Tot aan haar huwbare leeftijd ging alles naar wens. Maar toen begon ook daar de narigheid.

Marie werd verliefd op een jongeman, die eveneens Wit heette en heel in de verte familie was. Een jongeman, die in de ogen van haar ouders geen genade kon vinden. Welke reden zij hiertoe hadden, vermeldt de geschiedenis niet. Maar Marie luisterde niet en de ouders gaven zuchtend hun toestemming.

Klaas en Maria kinderen van Dirk en Maartje
Toen het eerste kind uit dit huwelijk werd geboren, raakte Marie geheel en al de kluts kwijt en moest zij worden opgenomen in een inrichting voor geestelijk gestoorden. Haar toestand werd zo ernstig, dat er een gecapitoneerde cel aan te pas moest komen. Drie medici, die ik over dit verschijnsel inlichtingen heb gevraagd, verzekerden mij, dat op dit ogenblik de wetenschap nog niet precies weet hoe dit ontstaat en wat er tegen te doen is. Na ruim een jaar verpleegd te zijn geweest, een jaar waarin haar ouders met gebogen hoofden hadden gelopen vanwege het verdriet en niet te vergeten de schaamte en de schande, was de patiente zover dat zij naar huis kon terugkeren. Zij kwam thuis en werd opnieuw zwanger. Doodsangst allerwege. Want wat zou er gebeuren????? Maar na de bevalling staarde Marie vier dagen met open ogen naar de zoldering en kwam daarna tot de werkelijkheid terug en bij het derde kind verliep alles normaal. Maar met het huwelijk ging het van kwaad tot erger, zoals vader Arie blijkbaar al vroeg had voorvoeld en het kwam tot een scheiding.

De allereerste in de familie en het laat zich nauwelijks denken hoe zwaar dit in die tijd moet hebben gewogen. Marie was dus een gescheiden vrouw en overeenkomstig de normen van die dagen, ging zij daaronder diep gebukt en kwam zij evenals eerder haar tante Maartje, het huis van haar ouders, waar zij haar intrek had genomen, niet meer uit. Veel later is dit alles wel wat soepeler geworden, vooral toen haar kinderen ouder werden en hun best deden om haar uit dit isolement te halen. Maar toch blijft het een feit dat haar leven en dat van haar ouders vreugdeloos is verlopen en dat om redenen die wij ons nu nagenoeg niet meer kunnen voorstellen. Toen het met mij, jaren later, ook zover was, kraaide er geen haan meer naar. Toen was het al gewoon. Och ja. die goeie ouwe tijd !!!!

Maria Wit - Wit
Maria Wit - Wit

Reeds eerder vermeldde ik dat twee kinderen van Klaas en Mietje toen ze een paar jaar oud waren, waren gestorven aan de kroep en één daarvan was een jongetje, genaamd Klaas. Kort nadat Klaasje was overleden, werd er opnieuw een jongetje geboren dat ook weer Klaas werd genoemd. Maar uit een soort piëteit tegenover het gestorven kind, werd het nieuwe Klaasje nooit zo genoemd. Het werd Broertje en later Broer. Ik heb dan ook nooit anders gezegd dan "oom Broer", hetgeen in verschillende oren komisch klonk. Er werd tenminste dikwijls om gelachen. Oom Broer dus. Reeds als kind was hij door ouders, broers en zusters een tikje anders behandeld vanwege het eerder gestorven Klaasje. Het leek erop dat hij altijd een beetje werd ontzien.

Toen ze allen volwassen waren, had Broer's mening over dit of dat nogal wat invloed. En dat is zijn karakter waarschijnlijk niet ten goede gekomen. Hoe dan ook ........... Hij trouwde op de daarvoor geëigende leeftijd met Sijtje Watertor, een mooi meisje met een wasbleek gezichtje, waarop twee vurige blosjes kleurden, een teken dat de familie met een zekere angst bekeek. Want ze hadden al meermalen meegemaakt dat die mooie blosjes niet veel goeds voorspelden. Het was de tijd dat de T.B.C. fel en hevig heerste en hele gezinnen ten gronde richtte.

Sijtje Watertor
Sijtje Watertor
De vermoedens van de familie werden op de ergste manier werkelijkheid. Want nadat Sijtje drie kinderen ter wereld had gebracht, stierven er twee aan de gevreesde "tering". Daarna werd zij zelf ziek en bezweek aan dezelfde ziekte. Een half jaar later stierf ook het derde kind en het medeliiden met Broer kende geen grenzen meer. Alles wat hij deed of niet deed was welgedaan, want die arme Broer had toch al zo merakel leden Wanneer er bij één of andere familiegebeurtenis iets moest worden beslist, luisterden zijn zusters meer naar Broer dan naar hun echtgenoten. Zijn oordeel deed altijd de schaal doorslaan, tot enorme ergernis van de "aangetrouwden". Het was Piet Appel, die openlijk in verzet kwam tegen deze ogenkijkerij, wat ertoe heeft geleid dat hij en Broer levenslang vijanden zijn gebleven. Ook zwager Jan Blaauboer was niet op Broer gesteld en er bestond geen noemenswaardig contact tussen hen. Klaas - of Broer - trouwde later met Catharina Frankenhout, een dochter van Arie Frankenhout en Brechtje Dammes, die hij doodongelukkig maakte, hetgeen hij waarschijnlijk nooit heeft gemerkt. Daar was hij te egoistisch voor.

Zoals ik al zei, in het laatste kwartaal van de vorige en ook nog in het begin van deze eeuw, sloeg de T.B.C., de "tering", ongenadig toe en sleepte hele gezinnen ten grave. Het gezin, waaraan dit noodlot zich voltrok, was dat van een zekere Pieter Frankenhout en zijn vrouw Maartje de Geus. Het was de moeder, die deze ziekte al onder de leden had en deze aan haar kinderen had doorgegeven. Zij woonden op Sint Maarten en hadden zeven kinderen, waarvan de oudste een zoon was en Anthonie heette. En het was deze Anthonie met wie Neeltje "verkering" kreeg, waardoor zij het meest bewogen leven van de zes Witten-kinderen kreeg.

De trouwdag was al zo'n beetje vastgesteld, toen Anthonie begon te hoesten en te sukkelen en alhoewel vele bekenden en buren dezelfde verschijnselen hadden vertoond met het onveranderlijke einde, zagen ze met de gebruikelijke blindheid niet in of wilden niet zien, dat het met Anthonie eveneens bergaf ging. De stakker kreeg de meest walgelijke drankjes te slikken, zoals aftreksels van kattedarmen, omdat ze weer van die of die hadden gehoord dat dit middel beslist zou helpen. Maar Anthonie genas niet en stierf. Zijn ouders, broers, zusters en Neeltje bedroefd en angstig achterlatend, want intussen was ook moeder ziek geworden.
Het duurde maar vijf maanden toen zij ook stierf en het was de jonge Neeltje, die een poosje in het geschokte gezin bleef helpen om het weer een beetje op streek te laten komen. De allesverzachtende tijd ging verder en Neeltje bleef in het gezin van Pieter Frankenhout hangen, want zij kon het in haar ouderlijk huis ook niet meer vinden. Maar verdriet laat zich niet vasthouden en wat gebeurt er met een niet al te oude en vitale weduwnaar, vooral wanneer er zo'n jonge gezonde blom in zijn huis rondwandelt????? "Juist". Hij kwam al spoedig op een voor de hand liggend idee en de arme, van haar vrijer beroofde Neeltje kon wel enige troost gebruiken, al ging die troost misschien iets verder dan zij had bedoeld. Maar het was LENTE en overal groeide en bloeide de natuur en ook Neeltje begon te groeien, zij het op één plaats.
Het rumoer, dat hierdoor ontstond, deed de boosdoeners gauw naar het raadhuis rennen en hun kind werd geboren, juist twee maanden nadat Pieter's oudste dochter Catharina eveneens aan de tering was overleden. Een goede reden om het nieuwe kind, een meisje, opnieuw Catharina te noemen.

Catharina Maria Frankenhout
Catharina Maria Frankenhout dochter van Pieter Frankenhout en Neeltje Wit

Al deze emoties deden Pieter Frankenhout Sint Maarten de rug toekeren. Hij wilde weg en ver weg van het geklets en de herinneringen, die in de oude omgeving duidelijker spraken. Hij koos voor Amsterdam en het gelukte hem een aannemersbedrijf uit de grond te stampen (dat kon toen nog), zoals hij dat ook op Sint Maarten had gehad. In Amsterdam (mijn verhaal wordt eentonig) stierven achtereenvolgens de zoons Arie en Klaas en de dochter Alida. De twee jongsten, Pieter en Neeltje, ontsprongen de dans en bereikten een hoge ouderdom.

Het huwelijk van het oud-jonge echtpaar duurde precies negen jaar. Toen stierf ook Pieter Frankenhout en Neeltje bleef achter met haar kleine dochtetje en een bedrijf zonder leider. Bestaat er toeval ???? In Amsterdam woonde eveneens de jongste broer van Pieter Frankenhout. Die heette Arie en ook hij was niet al te lang geleden weduwnaar geworden van Brechtje Dammes en zij hadden vijf kinderen. Eén hiervan was de Catharina met wie mijn oom Broer later trouwde. Ook Arie kwam op een voor de hand liggend idee. waarschijnlijk een Frankenhoutenkwaal, want wat lag meer voor de hand dan dat zwager en schoonzuster elkaar begonnen te troosten en tegelljkertijd begon Arie een oogje te houden op het baasloze bedrijf en zijn troost werd inniger en dieper ........, want Neeltje was nog altijd een frommes waar je mee voor de kramen langs kon .......... kortom ........... hij werd mijn vader.

Catharina Frankenhout
Catharina Frankenhout dochter van Arie Frankenhout en Brechtje Dammes
Het is hier misschien wel de juiste plaats om iets over de Frankenhouten te vertellen, want zij zljn aan verschillende Witten verbonden geweest en hebben in hun levens een rol gespeeld. De vader van Pieter en Arie was een kind van Neeltje Frankenhout en een onbekende vader. Dat moet stellig een buitenlander geweest zijn, misschien wel een zigeuner of een Fransman, want het was nog in de Napoleontische tijd. De moeder werd later opgenomen in een soort gesticht en van haar zoon Anthonie's jeugd weten wij niets. Pas toen hij een jongen van ongeveer vijftien jaar was, duikt hij in de geschiedenis op in Driehuizen, een dorpje onder Alkmaar, waar hij woonde bij de metselaar van dat dorp; ook hij leerde dat vak. Het blijft dan stil om hem heen totdat hij de huwbare leeftijd bereikt.
Voor zijn nakomelingschap begint hij dan pas duidelijk te leven. Híj had een enigszins donkere huid, een overvloedige zwarte haardos, donkere ogen en was begiftigd met een berekracht en zowel innerlijk als uiterlijk week hij, in alle opzichten af van de jonge Noordhollandse dorpsjongen. Hij werd verliefd op de dochter van een gezeten boer, die ook nog burgemeester was of hoe die magistraten destijds werden genoemd.
Haar naam was Kaatje Pietersdochter Kos. Haar werkelijke naam was Catharina, vandaar dat deze naam veelvuldig in deze familie is doorgedruppeld. Haar vader voelde niets voor die vreemde eend en hij gebood dan ook zijn dochter om die vreemde eend niet verder te ontmoeten. Maar Kaatje legde, zoals vele meisjes in die tijd deden, haar hoogste troef op tafel en begon te kwijnen, werd bleek en mager en haar vader werd bang. Toen hij op een middag de krachtpatser tegenkwam, die een zware voorhamer soepel in zijn machtige vuist ronddraaide, zei deze dat die hamer wel eens uit zijn hand zou kunnen schieten als hij "de burgemeester" eens in het donker tegenkwam !!!!!

Papa koos eieren voor zijn geld en gaf kreunend zijn toestemming. Kaatje kreeg haar gezondheid terug, maar er moest nog heel wat worden afgepraat voor de bruiloft kon worden gevierd, want de bruidegom bezat geen enkel papier en zelf wist hij niet eens waar en wanneer hij geboren was. Naspeuringen bleven vruchteloos en zo werd op dezelfde dag, waarop de eend met zijn Kaatje in de heilige echt werd verbonden, meteen zijn leeftijd geschat op vijf en twintig jaar, werd die dag meteen zijn verjaardag, werd hij gedoopt en aangenomen als lidmaat van de Ned. Hervormde Kerk.

En zo bestond dan eindelijk Anthonie Frankenhout als wettig lid van de maatschappij en als Nederlands onderdaan. Zich van zijn nieuwe waardigheid bewust, stelde hij gelijk vast dat hij te oud was voor de militaire dienst en daar is dan ook nooit meer over gerept, zoals er in zijn gehele leven nooit meer werd gerept over iets, dat de ouwe Toon, zoals hij later werd genoemd, geboden of verboden had. Dit enorme overwicht dankte hij aan zijn indrukwekkende en krachtige présence. Wanneer er kermis was en er dreigde ruzie, liet de herbergier de "ouwe Toon" roepen en wanneer die in de deur verscheen, gekroond met zijn slaapmuts en zijn onafscheidelijke pijp in de mond, verstomde het lawaai, de ruzie werd bijgelegd en ouwe Toon ging weer naar huis en kroop in zijn bed.

Anthonie en Kaatje kregen vier kinderen, waarvan Pieter de oudste was en Arie de jongste. Daartussen was nog een zoon, ook een Anthonie, en een dochter Neeltje. Pieter werd geboren in 1840 en Arie in 1852. De ouwe Toon was tegelijkertijd feodaal en verlicht. In deze tijd was b.v. Sinterklaas niet de zachtaardige kindervriend, die wij nu kennen, althans niet in deze streek. Het was een lugubere figuur met een ketting aan zijn been en een soort masker van hooi, bljeengehouden door een pet. Een figuur, die kippenvel verwekkende kreten uitstootte. De kinderen krompen al in elkaar als zij die kreten in de verte hoorden. Maar Toon (toen nog niet de "ouwe Toon") had de gemeente laten weten dat ze bij hem niet op het erf moesten komen, want dan zou er een zware wijs opgaan.

Een overmoedige ziel meende dat het zo'n vaart niet zou lopen en hij had alle redenen om zijn overmoed te betreuren, want hij kwam niet verder dan het hek van Toon's huis. Toon kwam hem tegemoet, pakte de Sinterklaas bij zijn kraag en kruis, droeg hem twintig meter voor zich uit en smeet hem in het water, waarschijnlijk het boezemwater van de Schermer. Hoe het zijn slachtoffer verder ging, interesseerde Toon geen seconde. Hij had voor altijd zijn kinderen veilig gesteld voor Sinterklaas-frustraties. Toen zijn oudste zoon Pieter in militaire dienst was en een paar dagen met verlof thuiskwam, trof het dat toen de in de geschiedenis befaamde Pinksterstorm over het land woedde. Koeien werden opgenomen en meters verder weer neergegooid. Bomen braken als rietjes en Pieter moest eigenliik terug naar zijn legeradres. Maar de ouwe Toon zei .......... geen sprake van ....... ik zal wel zorgen dat ie geen straf krijgt ........ Toon had intussen flink geërfd van zijn schoonpapa en had met dat geld een boerenbedrijf opgezet, zonder zijn oude vak op te geven. Metselen had hij geleerd en hij vond het blijkbaar gezellig om dat te blijven doen, of ......... misschien ook noodzakelijk. Door die storm verwachtte hij veel werk en dus hield hij Pieter meteen maar een paar dagen thuis om te helpen. Daarna bracht hij zijn zoon persoonlijk terug en praatte even met een hoge mieter en Pieter heeft nooit enige straf gekregen.

De drie oudste kinderen hebben, voorzover ik weet, een nogal tam leven geleid, maar in mijn vader Arie woelde het vreemde bloed. Over zijn jonge jaren werd nooit iets gezegd. Ik neem aan dat die nogal "ruig" zijn geweest. Zijn benen zaten vol met lange dunne witte streepjes van de knie tot de enkel. Lidtekens van gevechten met tussen de vingers geklemde kwartjes en dubbeltjes, vlijmscherp geslepen. Gevechten met de z.g. polderjongens, ruwe klanten en eerste klas vechtersbazen, zoals die lidtekens wel bewezen. Gevechten, die uitbraken als die polderjongens relaties trachtten aan te knopen met de Driehuizense meisjes.

Ook in zijn volwassenheid liet hij zich niet van een "gewone" kant zien. Wij hadden in Amsterdam een hond, een prachtige Schotse herder, een Collie en zoals sommige babies een huiluurtje hebben, zo had Mirrie een blafuurtje, zo tegen zeven uur in de vooravond. Een onplezierige buurman had mijn vader al een paar maal gewaarschuwd dat hij de hond binnen moest houden, want zijn kinderen (van de buurman) hadden last met inslapen. Hadden mijn moeder en ik het maar geweten. Mijn vader trok zich er niets van aan. Opeens werd Mirrie ziek en stierf gelukkig snel met hevige pijnen. Mijn vader vertrouwde de zaak niet, liet Mirrie door een dierenarts onderzoeken wat dit geweest kon zijn. Die zocht en vond .........gebakken spons ......... Toen dit bericht binnen kwam, aarzelde mijn vader geen seconde. Hij ging regelrecht naar het huis van de buurman. Hij belde en toen de deur open ging liep hij naar binnen, sloot buurmans vrouw en dochter op in een kast en hield de ellendeling met zijn hoofd in zijn eigen gootsteen onder water tot hij bekende die gebakken spons in onze tuin te hebben gegooid. Zoals eens zijn vader de Sinterklaas had beetgepakt, greep ook mijn vader de man bij zijn kraag en kruis en wierp hem, bij gebrek aan water, enige meters weg de straat op. Het werd een veroordeling: dertig dagen hechtenis of fl 300,- boete. Pa betaalde het geld opgewekt en had het dubbele ervoor over gehad als hij dat nog eens had mogen doen. Dat de buurman enige weken in het ziekenhuis moest doorbrengen, deerde hem niet. Mij ook niet.

Enige jaren later struikelde hij over een putrand, bezeerde zijn scheenbeen en tobde maanden lang met een verschrikkelijke infectie. Hij liet iemand van een ongevallenverzekering komen, want hij had ook zijn duim bij die val stevig bezeerd en die was stijf en die bleef stijf. Toen, na lange en vele bezoeken van een paar verzekeringsmannen, kwam er een andere man, die tien biljetten van f 100,- op tafel legde, zijnde de uitkering waarop men door zo'n ongeval recht had. Mijn vader verroerde geen vin en keek laconiek toe. Toen ik de man uitgelaten had en weer in de kamer kwam, zat pa nog in de zelfde houding in zijn stoel.

Arie Frankenhout
Arie Frankenhout

Toen keerde hij zich naar mijn moeder en terwijl hij die stijve duim voor haar neus heen en weer bewoog ........ zei hij ........... Nee ..... lach eens tegen duimpie .....

Een man met een verrukkelijke gewetensvrijheid. Dit was dan een onvolledig portret van Arie Frankenhout, die, zoals gezegd, van mijn moeder een tweemaal gevallen vrouw maakte, zij het met haar medewerking. Toen het nieuws wereldkundig werd, dompelde dit opnieuw de familie in de schaamte en schande, hetgeen nog erger werd toen mijn moeder weigerde even met Arie naar het stadhuis te wandelen. Zij werd een smet op het Witten-blazoen en ik werd een smetje. Enkele familieleden keerden mijn moeder de rug toe en wilden haar niet meer kennen.
Zij realiseerden zich echter net op tijd dat zij hiermee hun logeeradres kwijt zouden zijn en dus raapten zij de gevallen zuster weer op en namen haar in genade aan, hetgeen zij tot uitdrukking brachten door ons regelmatig hun kinderen te zenden, hetzij te gast of om te logeren, want Amsterdam was wel het Mekka van wat men maar kon bedenken. En aangezien de West-Friezen een gastvrij volk zijn, was iedereen altijd welkom. Tot aan het einde van hun leven is mijn moeder blijven volharden in het weigeren om hun verbintenis wettig te maken, ondanks dat mijn vader haar vele malen trachtte over te halen om deze formaliteit even te vervullen. Ik was dus een onwettig kind en kreeg de naam van mijn moeder, hetgeen niet nodig zou zijn geweest als mijn vader mij geëcht had, maar van dergelijke dingen wisten zij niets en naar het aloude recept werd er geen enkele moeite gedaan om hier iets van te weten te komen. Ik heette dus Wit en zo heet ik nog. Maar ik werd altijd Mies Frankenhout genoemd en wanneer er iets officieëls moest gebeuren, ging mijn vader mee om het één en ander uit te leggen. Met dat al een rommelige geschiedenis. Sommigen spraken tegen mijn vader over mijn moeder als "uw vrouw" en anderen als "uw schoonzuster", en dat was zij inderdaad beide.

In deze enigszins scheve gezinsverhouding ben ik opgegroeid, stellig niet tot vreugde van mijn ouders. Ik was het koekoeksjong in het nest en leek in geen enkel opzicht op het dorpsmeisje, waaraan zij gewend waren. Zij hadden binnenshuis het dorpsleven onvertroebeld voortgezet en daarin paste het grotestadsleven, dat ik buitenshuis leefde, volstrekt niet. Zij konden niet begrijpen dat een kind, levend en opgroeiend in een geheel andere sfeer, sterk moest worden beinvloed door stedelingen met andere normen, andere gewoonten, andere gesprekken, andere kleren, andere maaltijden enz. enz. enz. Bovendien wilde het ongeluk dat ik kopjes wassen en stof arfnemen haatte en ik daarmee mijn leven niet wenste te vullen. En dan ....... die boeken, dat eeuwige gelees ........ nee, zij waren niet gelukkig met mij en de conflicten, vooral met mijn vader waren niet van de lucht.

Als kind droeg ik een flanellen hemd, een katoenen hend, een borstrok en een onderlijfje, allemaal met mouwen. Ik zal ongeveer dertien jaar zïjn geweest, toen ik een schaar nam en alle mouwen uit bovengenoemde textiel knipte. Mijn arme moeder, gewend als zij was aan tering en doodgaan, dacht niet anders dan dat ik acuut zou overlijden. Nog erger werd haar angst toen ik al die dingen niet meer wenste te dragen en moderner en "bloter" ondergoed wilde hebben. Als gewoonlijk won ik de strijd en toen ik, ondanks "die vodden" bleef leven werd zij geruster en verzette zich niet meer, alhoewel zij haar hele leven bleef mopperen over mijn waaie nekkwn ........

Mijn nicht Marie Blaauboer was tien jaar ouder (dan ik, maar ondanks dat konden wij goed met elkaar opschieten en logeerde ik nogal eens op Wieringerwaard, waar mijn oom Jan en tante Maartje toen woonden. Bij het naar bed gaan, als wij ons zoals gebruikelijk in dezelfde kamer uitkleeden, slaakte tante Maartje een zwak kreetje. Zij moffelde oom Jan snel achter de beddeurtjes en keek mij verwilderd aan. Nu stelt dat uitkleden in een kamer niets voor. Men trok vrijwel niets uit. Alleen het allerbovenste werd verwisseld. Tante Maartje trok een rok en een jak uit, hield nog een flinke voorraad kleren aan en hulde zich voor de nacht in een kort katoenen "sek", een kort jasje, tot de hals gesloten en met lange mouwen. Oom Jan verwijderde slechts zijn slobpak en kroop in baai verpakt in de beddekoets. Maar tante Maartje schrok dermate van mijn naaktheid dat ik niet meer zonder mantel naar buiten mocht, hoewel het zomer was en zeer warm.

Tot haar dood toe, heeft zij mij het kind zonder kleren genoemd. Ook mijn vader nam aanstoot aan die naaktloperij, zoals hij het noemde. Nee, in alle opzichten beantwoordde ik niet aan het beeld van een ideale dochter. Ik was nu eenmaal als een smetje geboren en ben dat altijd gebleven.

Mijn vader stierf in 1929 en mijn moeder overleefde hem nog enige jaren en overleed in 1936 na een lang ziekbed, waarvan de laatste drie jaar in een ziekenhuis. Allen die aan dit ziekbed hebben gestaan, hebben een groot rospect en een diepe eerbied overgehouden voor deze vrouw, die met een bijna bovenmenselijk geduld en berusting haar vreselijkc ziekte zonder één klacht tot aan het einde heeft gedragen. Bij mijn tweede huwelijk, waardoor ik in Haarlem ging wonen, besloot ik, zij het met bloedend hart, afstand te doen van de naam Frankenhout, waaronder ik vijf en dertig jaar had geleefd, om voor de rest van mijn leven mijn eigen officiële naam te dragen. Maar daar is nog altijd dat kleine heimwee naar die eerste naam waarmee ik mij meer verbonden voel dan met de tegenwoordige.

Dat ik niet HELEMAAL afstand van die geliefde naam heb kunnen nemen, bewijst mijn visitekaartje. Doch dit is niet uitsluitend een nostalgisch sentiment. Vroeger of later zal er in een paar nieuwsbladen een advertentie staan, waarop mijn naam zal prijken, een advertentie, omlijst door een zwart randje. En dan zou geen enkele van mijn oude Amsterdamse relaties zich realiseren dat hier hun vroegere vriendin, Mies Frankenhout, mee werd bedoeld.

Wij schrijven nu 1973 en alle kinderen van Klaas en Mietje zijn reeds lang heengegaan en ook hun kinderen hebben de weg naar het onvermijdelijke levenseinde afgelegd. Alleen de zoon van Antje, Klaas Appel, en de zoon van tante Maartje, Gerrit Blaauboer, zijn nog in leven. De stamboom van Klaas Wit Azn. is verdord en afgebroken en geen fris groen zal die boom ooit nog kunnen sieren

.

Bij een begrafenis hangt de stemming helemaal af van de omstandigheden, waarin de weduwe of weduwnaar achter blijft. Blijft de weduwe met enige kinderen achter, dan gaan de eerste gedachten uit naar de vraag ........ Hoe moet dat, nu de kostwinner is heengegaan???? Gebeurt het dat de weduwnaar achterblijft met nog onvolwassen kinderen, dan rijst dikwijls de niet uitgesproken vraag .......... Waar haalt hij zo gauw een andere vrouw vandaan??? Hoe pijnlijk dit ook moge klinken, het is een uitermate menselijke gedachte ........

Maria Blaauboer
Maria Blaauboer

Maar toen Dirk Sleutel plotseling aan een hartaanval bezweek, was er voor Marie Blaauboer, zijn echtgenote, in dat opzicht geen enkele moeilijkheid. Kinderen waren er niet en Marie bleef als een zeer welgestelde weduwe achter. Ze waren ook niet meer zo jong. De familie wist alreeds met een vooruitziende blik wat er zou gebeuren. Marie zou het spul wel verkopen en haar intrek nemen in het ouderlijk huis op Wieringerwaard, waar haar broer Gerrit ook alleen woonde. Dan zouden ze nog wat gezelligheid bij elkaar vinden. En zo is het ook gebeurd.

En in zo'n geval houdt een begrafenis een element in zich van een gezellige familiereunie. Voor een verjaardag neemt niemand vrij, maar op een begrafenis komt iedereen. En zo ziet dan weer eens iedereen elkaar. Tot veler genoegen. Zo verliep ook de dag waarop Dirk Sleutel werd begraven en toen de eersten, die huistoe gingen, mij goedendag zeiden, maakte ik de tactloze opmerking ....... Wel ja, tot de volgende begrafenis dan maar weer .......... Er viel even een stilte, maar toen zei Neeltje Appel (intussen Neeltje Bijpost-Appel) luid ......... No ja, ze heb nag gloik ok, weerom ken 't ok niet es aars???? Kortom, hieruit is geresulteerd dat Marie Blaauboer, Neeltje Appel en ik iedere zomer één dag bij elkaar kwamen. Als regel bij Neeltje op Sint Maarten, omdat dat gunstiger lag dan Wieringerwaard of Haarlem. Aan deze dagen bewaar ik de warmste herinneringen en ik keek lang van te voren naar deze dag uit. Tot aan de dood van Neeltje Appel hebben we dat volgehouden, ongeveer twaalf jaar lang. Mijn aandeel in dit jaarlijkse feest bestond hoofdzakelijk uit zwijgen en luisteren. want ik stond geheel buiten het dorpsgebeuren, maar Marie en Neeltje hadden elkaar altijd veel te vertellen. En hoeveel er in de loop der jaren ook veranderde, het heerlijke geroddel en de heerlijke verhalen bleven hetzelfde.

En zo was er eens op Sint Maarten een jonge gescheiden vrouw komen wonen. De jongelui van tegenwoordig zouden haar een stuk gevonden hebben. De mannelijke dorpelingen vonden haar een lekker frommes, hetgeen wel op hetzelfde neerkomt. De vrouwen echter bekeken de vreemde eend in de bijt met een zekere argwaan. Want waar leefde zij van en hoe kwam zij zo dikwijls met een nieuwe jurk voor de dag????? Ze waren daar bar nieuwsgierig naar en zij sloegen de nieuweling, glurend door de gordijnen, met felle ogen gade, als zij langs hun huizen fietste en tenslotte kwamen zij (al of niet met gegronde redenen) tot een conclusie.

Neeltje Appel
Neeltje Appel

Neeltje Appel of beter Neeltje Bijpost-Appel werd onveranderlijk "zus" genoemd. Zo kon ik op één van "onze" dagen genieten van het volgende gesprek tussen de twee nichten.

No ja Marie, je begroipe toch wel dat ze puur vange mot om dat allegaar te doen. Iemesdage kwam ze op de fiets langs en der stak een rood lappie uit der tas, vanzelf weer een nieuwe jurk, denk!!!
No zus ....... en was 't zo???? Hei je 'm zien????
Wel ja moidje, sundagochend zoide Jan
(haar man) Ik mot maar es efkes met de Bruin an de reid, want no ja, die krenge worre zo vet, want ze doene niks meer. Dat komt vanzelf allegaar door die mesienes. Ze kenne amper meer tussen de bome.
Nò, zoide ik teugen Jan, den ken je moin metien efkes nei de kerk brenge .....
Nò ........ zoide Jan ....... wat moet je deer doen????
Nò, ik zoide, nò Jan dat gaat je gien soteflikker an. As ik ers nei de kerk wil, dan doen ik dat ..........
Nò, zoide Jan ........ 't gaat moin ok gien soteÍlikker an, maar je kenne moin niet wois make dat je voor de dominee gane. Maar ik zel je der wel efkes brenge. Stap maar in.
No zus ........ en ?????
Jawel hoor, een verlegen mooie roje jurk. Leit ers koike .....,
Nò ja, ik denk dat 't zowat drie weken leden is dat ze een nieuwe blaauwe an had. No ja, dat is toch gien werk. Weer haalt ze 't vandaan???? No ja, der is wel puur praat over, zo is 't ok wel
Nò zus ...... wat voor praat ?????
Nò ja Marie, dat zel den Jan K wel weze, zegge ze en dat kan best weze, hoor ........
Nò zus ....... wat voor een Jan K ????
Nò moidie, die Jan K, die deer in dat kloine huissie weunt, deer onder an de doik ........,
Nò zus ........ nò zus .......... nò, leit ers koike???? 't Was een week voor de Skager-kermis, denk, dat z'n vrouw zomaar in ienen wegvallen is ....... en .......... nò zus, dat is nag maar ien, twei, drie, vier, voif maanden leden ....... en nou alweer????? Nò zus dat is toch te bot ..... Hei ie 'm zien??
Nò Marie, ik niet. Hai zel wel woizer weze. Hai wacht vanzelf tot donker. Maar Gert van Kees en Jan van Piet hewwe 'm wel zien hoor, vanzelf s'evens ......
Nò zus, dat is toch gien werk ......... voif maanden nei dat z'n vrouw begroeve is ........ dat is toch gien werk .......
Nò ja, moidie, dat weten we toch ........ die KIRRELS!!!! Ze kenne niet fatsoenlijk wachte .......... díe KIRRELS .......... die HUFTERS

Neeltje Wit en dochter Maria
Neeltje Wit en dochter Maria

De kop van Noord-Holland is nu niet meer met kranten dichtgeplakt. Er is nu hoogbouw en er is een H.B.S. Verdwenen zijn de heerlijke boerengerechten, zoals rijst met krenten ........ broeder .... boekweit en gort met boter en stroop en bovenal de frik, gehakt van nuchtere kalven, gestoofd met boter en gerookt spek. Ik krijg nu gehakte biefstukjes uit de diepvries van Albert Heyn, diepvries groenten van Albert Heyn en een ijstoetje van Albert Heyn, want de heer Heyn heeft grote vleugelen, die hij over heel Nederland, tot in de verste hoeken, heeft uitgespreid.
Vrijwel iedereen heeft T.V. en een auto. Men spreekt met kennis van zaken over het Watergateschandaal, over Biafra en over "de pil" ........ Maar de gesprekken zullen nog altijd op dezelfde manier worden gevoerd en het heerlijke geroddel zal nooit ophouden te bestaan. Ook niet bij mijn familie. Goddank niet en ik hoop vurig dat ik dat nog vele malen zal mogen aanhoren. En aangezien ook door mijn aderen het Frankenhoutenbloed stroomt, lijkt het mij een goed idee om deze herinneringen te beëindigen met de woorden, waarmee mijn moeder haar vertellingen afsloot, namelijk:,

"Nà ja mekind, zo wazze ze nou, die West-Friezen".
De woorden die ik dit bescheiden boekje ter harer ere als titel heb meegegeven.
M. Lucieer-Frankenhout Wit
Naar begin  

Deze website gebruikt - The Next Generation of Genealogy Sitebuilding© - Ben Wit 2007-2020©